Mijn wereld is een kleine wereld geworden, ik verplaats me weinig meer, het beeld van de morgen is dit van de avond, zo op weekdag als op zondag, alleen het licht wijzigt zich met de uren en de dagen en ik zit geklemd in de dagen, geklemd in de tijd en de seizoenen. Eén middel heb ik om me ervan te ontdoen: mijn verbeelden. Enerzijds is het niet veel, anderzijds is het een ‘iets’ dat me recht houdt en me nog altijd situeert onder de levenden.
Zo zie ik het toch en zo verplaats ik me van hier tot ergens waar alles is zoals ik het wil. Soms is het voldoende, soms is het weinig, ik moet nemen wat komt als het komt, vroeg in de morgen of laat in de nacht. Ik moet maar zien dat ik klaar sta te nemen wat zich aanbiedt.
Dit is mijn leven geworden. Zo geraak ik deze morgen van september niet ver weg, niet verder dan de tuin. Het is de herfst die toeslaat tot in mijn aderen en ik kan hem niet verwerken. Daarenboven, een slechte nacht, een pijn in de lenden, een pijn in de schouders, toereikend om terug te keren onder de lakens en er de ganse dag te blijven, in gedachten bouwend, aan een verhaal dat niet opgetekend wordt, een verhaal van wat ooit was en van wat anders had kunnen zijn, ware dit er niet geweest, of ware het anders verlopen, anders zoals je het wenste of zoals het hoorde.
T.S. Eliot, mijn gezel, zoals er zovele zijn in dergelijke momenten, wist het ook, hij schreef in zijn ‘Four Quartets’[1]:
All time is unredeemable What might have been is an abstraction Remaining a perpetual possibility Only in a world of speculation.
Geen houvast dus, in een dergelijke toestand, geen zekerheid hoe erg je er ook naar verlangt, je blijft totaal onwetend over wat schuil gaat in de dagen die zich uitrollen voor jou. Wel ken je er ene, deze onverbiddelijke zekerheid, dat het ogenblik van alle ogenblikken er ooit eens zal staan, ooit, en dat dit punt, genesteld in de tijd, dichter en dichter schuift, nakend zelfs is. Dit is een waarheid, een van de weinig echte waarheden waaraan je niet ontkomt.
Verkeerd is het eraan voltijds aan te denken, en dat gebeurt ook niet, wel op lome dagen, zoals deze, arm aan wijsheden en de herfst zich aankondigt in je lijf en leden. Zo riskeert je dikwijls dat je dag in een armoede aan woorden verlopen zal als je niet reageert.
Wat ik heb getracht is die loomheid weg te schrijven. Wachtend op de schemering is het beste dat je kunt doen.
En als de avond komt en je, je herleest. Je denkt, ik laat wat er geschreven staat. Het is zoals het was, het mag geweten zijn dat er vele momenten zijn dat ik niemand of niets te ‘befluisteren’ heb; dat ik een leegte ben en ik de wil niet heb me voor te doen alsof de dag als een gewone dag zou verlopen zijn.
Voor eenmaal is wil ik er niet in slagen, wil ik jullie zeggen hoe het soms met mij is gesteld. Niet altijd is het zo, gelukkig. Maar er zijn van die dagen waarop de confrontatie met wat van de dag is, te ongewoon om dragen is. Morgen, denk ik, morgen zal het beter gaan, vandaag is een uitzondering die mijn normaal gewoon erzijn, bevestigt.
Je hoort het wel.
[1] T.S.Eliot: ‘Four Quartets’ : Burnt Norton. Faber & Faber
|