Ik zegde het al, als ik schrijf ben ik een ander mens. Ik ben dan meer van de Kosmos dan van mezelf. Schrijven wordt en is iets sacraals, zoals schilderen of beeldhouwen of componeren. Aan Henri Matisse vroeg men eens of hij in God geloofde. Ja heeft hij geantwoord, als ik schilder,
Ik treed buiten mezelf eens ik begin te schrijven. Ik vergeet alles omheen mij, ook de pijnen van mijn lichaam, ook de tijd, ook de plaats waar ik ben, alles is geconcentreerd op het woord, dat komt aangelopen en dat ik bij de keel grijpen moet of het is voorbij.
Ik heb dus duidelijk een dubbel leven, een normaal of dan toch schijnbaar normaal. Het gaat dan over dingen waar ik zelden over spreek, maar die van ons allen zijn, die beginnen bij het opstaan en eindigen bij het slapen gaan. Handelingen die we stellen om in leven te blijven en te doen wat een normaal mens doet in zijn dag, in zijn avond, in zijn nacht. Echter eens ik het ritme ervan breek door voor mijn klavier te gaan zitten vindt in mij een metamorfose plaats en word ik iemand anders. Ik ben niet meer van het ogenblik, ik ben van het tijdloze en ik blijf in het tijdloze tot ik leeg geschreven ben.
Il fut un temps dat deze spanne tijd ver uitliep, maar nu heb ik het gevoel te veel terug te gaan naar plaatsen waar ik al eens geweest ben en voel ik me enigszins ongemakkelijk hiermede want het wordt een rem en een beletsel om verder te gaan.
Ik denk dat de lezer meer dan ik oog heeft voor dergelijke herhalingen. Ik daarentegen weet niet met zekerheid of mijn gedachten, gedachten zijn gebleven of neergeschreven werden. Ik metamorfoseer me dus ook naar iemand die ik al geweest ben.
Elk geschrijf wordt aldus het resultaat van een alleenspraak met mezelf - zijnde de andere persoon in mij - de enige manier om het te zeggen. En, waarom doe ik het, waarom zijn er nu, op dit ogenblik, duizenden aan het schrijven, over hun klavier gebogen of met de pen in de hand, gedachten zaaiend die er voorheen nog niet waren, die zich meestal vormden onder het schrijven, verder schuivend in de tijd die komt. Is het zoals bij een schrijver-dichter van bij ons, Karel Jonckheere[1] die al schrijvend, biddend vragen 'dorst':
Zal ik nu pas doorgronden het Vlaams en koninklijk geheim hoe ik in ’t onvolprezen onvoltooid grootwoordenboek der moedertaal het vers zal vinden onvervangbaar waarmee ik wat onsterfelijkheid kan ruilen tegen eigen tijd?
Jonckheere werd 87, heeft dus wat eigen tijd ingeruild want vanmorgen heb ik aan hem gedacht, heb ik achteloos zijn bundel meegenomen op mijn wandeling door het huis, heb ik hem toch even uit de vergetelheid gehaald en iets verteld over hem. Zal hij het vernomen hebben?
Zoals ik het soms verneem dat men me las.
[1] Karel Jonckheere (1906 - 1993): ‘In de wandeling lichaam geheten’. 1969 A. Manteau nv.
|