Een eikel op een bed van mos, het regent maar en tortels in de bomen Zo denken we en peis aan hen die deze dag niet zagen opengaan.
En niet het gewentel hoorden van de aarde om de zon noch zagen van de sterren het bewegen, en peis aan hen die onverstoord hun wegen gaan.
Alsof er ook maar niets was te beleven, geen overgang, geen tinteling van leven, al was het maar geweten, van de eikel op het mos de doffe plof, de schommeling, en van tijd ontdaan hij kiemen zal.
De jaren die je bent in je lijf verankerd, je oude geest nog jong gebleven: God vergeve het: de hand die simpel schrijven durft: in het bos, het regent maar, een eikel op een bed van mos, wat tortels opgevlogen, als alles zo oneindig is, zo vol, zo gul, zo opgetogen er de stilte is.
Hoe groot denkt je, hoe groot is onze eenzaamheid, soms?
Een eikel die valt is geen gedicht waard als hij niet valt op een plaats in goede aarde, waar hij liggen blijft of, meegenomen wordt door een ekster of een eekhoorn en verborgen ergens waar hij vergeten wordt. Waar hij, bezeten door de krachten van de Kosmos, kiemen kan, In alle peis en eenzaamheid en eik zal worden, zoals het gebeurt in de wereld van de eiken; zoals het gebeurt in de wereld van de zaden, wat Saint-John Perse zag als hij schreef:
‘les graines flottantes s’ensevelissent au lieu même de leur atterrissage, il en naîtra des arbres pour l’ébénisterie.
Wat een geschiedenis is van jaren, van eeuwen misschien om, uiteindelijk toch te vergaan als boom of als een of ander meubel. Niets is eeuwig, alleen het wonder van het ontkiemen en het groeien trotseren de tijd.
|