Wat is het dat je wilt horen van mij vandaag, en wat is het dat ik jullie te bieden heb. Hoe wordt er voor gezorgd dat wat je verlangt gedekt wordt door wat ik je aanbied, dat ik tegemoet kom aan je wensen?
Dit is de vraag die ik me stel vanmorgen en waarop ik tracht een passend antwoord te vinden.
Feitelijk is het een reis, een uitstap die we maken elke dag, want wat ik schrijf komt even goed van jullie als van mij. Ik dacht altijd dat het een gesprek was met mezelf, maar het is heel wat meer. Er is een band tussen ons beide, alsof ik tezelfdertijd mezelf ben en jullie ben, alsof we samen iets moois aan het volbrengen zijn en dit zo elke dag, sedert nu al bijna tien volle jaren. Is het niet met elk van jullie, ik weet het, er zijn er die me bijna tien volle jaren volgen.
Wat een tijd we gehad hebben samen, ik met jullie en jullie met mij. Heb ik er wel ooit aan gedacht als ik bezig was dat wat hier achtergelaten wordt als geschrift, het resultaat is van een - zeg ik het? - innige, of dan toch warme, volgehouden samenwerking. Of wie ware ik als jullie er niet waren geweest?
Ik was een mini-universum geweest, het voorbeeld van wat ik al tientallen malen verkondigd heb, ik zou geweest zijn, een ‘Universum-ohne-Mensch’, zonder de minste uitstraling, zonder de minste betekenis, die ik nu wel ben, dankzij jullie, zoals het Universum er nu is dankzij de mens.
Zo, indien je het nog niet weten zou, mijn dank is groot, jullie houden me in leven, vullen mijn uren, mijn dagen, zelfs een deel van mijn nachten als de slaap niet komt en ik zoek naar elementen waarmede ik jullie verrassen kan of dan toch even bezig houden kan. Er is dus een wisselwerking die verrijkend is in de diepte, we zijn naar elkaar toegegroeid, we zijn één en dezelfde akker geworden waarop woorden worden gezaaid en vruchten, welke ook, worden geoogst. Zeg ik dat dit een unicum is?
En, is het niet zo, ik draag het uit als dusdanig, ik voel het als dusdanig want vandaag is het meer een gevoelskwestie dan wat anders, een terugblik ook naar wie ik was zonder jullie. En misschien is er bij jullie ook deze terugblik naar hoe het was toen ik er nog niet was en voelt het goed aan elkaar gevonden te hebben?
Zo, wat denkt je, gaan we nog een tijdje verder, jullie en ik, jullie die me verrijken met een oogst geschriften?
Het is het laatste van de nacht, het is het ogenblik - ik zie het niet maar ik voel het - dat het oosten oplicht. Het is nog geen dag, het is van het worden van de dag, ogenblikken die we koesteren, die we beleven willen. Louis Pauwels, de naar Parijs uitgeweken Gentenaar, hij was een morgenmens, een ‘koesteraar’ van het eerste licht, hij wist het zo goed te zeggen: ’Qui rate les aubes, rate sa vie’.
Oktober: ik denk aan vader met vochtige ogen plots. Ik liep met hem - hoe jong hij was - de weiden af, de paddenstoelen een witte schijn, amper zichtbaar in het donkere gras. We een spoor achterlieten over de weiden, en ineens, ineens was er het licht. De droppels dauw, kleine fonkelende diamanten, van geluk.
Toen.
|