Moeder, vader, wat is het dat me aanzet tot schrijven; welke genen draag ik in mij, voortkomende uit jullie en geconditioneerd door de positie van sterren en planeten? Genen die in zich de (zo voedende) drang kennen tot het ‘creatief-zijn’ onder om het even welke vorm: beroepshalve, zoals het in een ver verleden was, en tevens op een totaal vrijblijvende wijze in om het even welk domein dat ik het wil zijn.
Welke hunker leefde in mij, toen ik als tien-, elf-, twaalfjarige aan tafel zat te schrijven en vader me vroeg of ik straf aan het schrijven was, en ik hem vrij en vrank antwoordde dat het een boek was dat ik schreef. Vandaag weet ik dat ik gans mijn leven geschreven heb, hetzij in gedachten, hetzij in realiteit, aan dat ene grote boek – het was ook de wens van Zhivago/Pasternak – dat zou verbazen. Natuurlijk, als ik het aantal boeken zag waarmede de markt overspoeld werd, dat ik ook verleid werd om mijn boek in de etalage te zien liggen. Maar met de jaren echter en het on-succes dat ik op dit domein kende - en ook wat betekent het een boek als het een ‘Einzelgänger’ zou zijn - is deze menselijke droom afgezwakt en denk ik, diep kijkend in mezelf, dat de noodzaak en de wil creatief te blijven in deze laatste dagen/maanden/jaren misschien/misschien het haalt van het absolute ongemak van het ‘niets-doen’.
Dit is hoofdzakelijk de reden waarom ik blijf blogs produceren, de ene wat beter dan de andere, de ene wat lichter dan de andere. Het feit dat jullie me lezen is mooi meegenomen en ook tezelfdertijd, en ik beken het ootmoedig, een (geweldige) aansporing om door te gaan.
Ik moet dit al geschreven hebben in de tien jaren die voorbij zijn, en heb ik het nog niet gedaan ik heb het al honderdmaal gedacht. En, als lezer verrast me je soms als ik vaststel op basis van de cijfers, dat mijn blog vier maal werd opgezocht na middernacht en vóór zes uur de volgende dag.
Ik weet wel dat mijn kinderen me lezen, soms, dat bepaalde vrienden me lezen, me herlezen misschien, en me bijna angstvallig in het oog houden; zodat ik dus zo maar niet één dag mag overslaan wil ik hen - en vooral mezelf - niet ontgoochelen of verontrusten. In feite is het maar normaal wat ik doe, gegrepen als ik ben door de beweging die een eigenschap is van de Kosmos over ons.
Een dierbare vriend schreef me over mijn blog, mooie woorden. Ik weet dat ze gemeend zijn, anders doet je niet de moeite om eraan te beginnen. Ik weet ook dat er andere zijn die het niet aandurven me te schrijven, die een soort track hebben me te schrijven.
Maar nu mijn woorden er staan voor de dag van 5 september, een bekentenis.
In reactie op wat ik gisteren las in de Standaard wou ik vandaag beginnen met te zeggen dat ik een hekel heb - ook, maar dit doet hier niets ter zake, en meer en meer, aan de baarden die ik overal zie tevoorschijn komen, maar dit weet je al, het is een besmettelijke ziekte - dat ik een hekel heb als ik lees, én wat er gezegd wordt over het onnut van religie, én over het beeld van een God die wordt voorgesteld als een soort persoon ergens in de wolken boven ons.
Ik heb vandaag die ‘hekels’ die ik heb, gehouden voor het laatste, maar niet voor het allerlaatste want een vriend schreef me mooie woorden over mijn blogs en wat ze betekenen voor hem. Ik dacht onvermijdelijk, en dit is dan een soort ziekte van mij, aan Saint-John Perse in zijn ‘Anabase’:
‘… Mais de mon frère le poète on a eu des nouvelles. Il a écrit encore une chose très douce. Et quelques-uns en eurent connaissance…’
En ik zou niet durven schrijven, dat wat ik schrijf ‘très douce‘ is; zeker is evenwel, er zijn er ‘quelques-uns’ die me lezen.
Ik weet het, moeder, vader, broer, het is, alles samen genomen, voor hen dat ik schrijf en blijf schrijven.
|