Een goede vriend, een collega, Michel Jamar, met wie ik tijdens de middagpauze, op en neer wandelde op het terras van de Bank in Brussel, ‘koutend’ over literatuur en muziek, over kunst in het algemeen, schonk me ooit - na de Bank verloren we elkaar uit het oog, weet ik niet of hij nog leeft - het boek van René Bertelé over ‘Henri Michaux’[1].
Ik heb het gisteren uit zijn rek genomen, het gebeurt regelmatig dat ik het neem, maar heb het zelden met zo een intensiteit gelezen als gisteren aan de vijver, waar ik een lange tijd alleen was, met Michel in gedachten. En, misschien, ben ik er, en wel voor het eerst binnengedrongen in het werk van de rare, eenzame, afgezonderde auteur en schilder die Henri Michaux was.
Amélie Nothomb schreef ooit over de inspirerende kracht die uitging van het werk van Michaux, en verwondering was mijn deel, naarmate mijn lectuur vorderde.
Ik kwam tot de conclusie dat hij even eenzaat is als Rimbaud het is, dat hij nergens onder te brengen is, noch als dadaïst, noch als surrealist, noch als symbolist, maar dat hij schreef en schilderde op een wijze die niemand hem heeft voor- of nagedaan.
Hij heeft zichzelf ook nimmer willen situeren. ‘Il déconcerte’, zegt Bertelé, hij zet ons op een dwaal spoor. Als wereldreiziger schrijft hij over reële als over ingebeelde landen, over reële feiten als over ingebeelde met metafysische inslag, gesierd met bevreemdende monologen.
‘Je suis habité, je parle à qui-je-fus et qui-je-fus me parlent’ … ‘ou le désir d’écrire un roman, et l’on écrit de la philosophie’.
De passages lezend, aangehaald door Bertelé, voel ik me, om eerlijk te zijn, een beetje, als Henri Michaux, of zou ik me willen gevoeld hebben als hem, als ik schrijf.
Bertelé vergelijkt de manier van schrijven van Michaux, met het regenwoud – dat van voorheen – waar alle soorten van planten opwellen uit de humus en, geholpen door het klimaat gaan woekeren: ‘à chaque instant beaucoup naissent et beaucoup meurent, il suffit que quelques-unes puissent lancer dans le ciel le jet de leur sève originaire’.
Het valt niet gemakkelijk om over de veelzijdigheid van Michaux iets te schrijven met weinig woorden. Hij profileert zich in een wereld van realiteit en droom in een grote afzondering met eigen taal en vormgeving, van alle andere schrijvers en schilders van zijn tijd, en zeker van deze van nu.
Ik lees zijn verhaal ‘Wozzeck’ en realiseer me hoe inspirerend hij wel is voor iemand die schrijft. Amélie Nothomb die een veelschrijver is, moet zeker door zijn werk geïnspireerd geworden zijn:
En Michaux: ‘Ce soir j’avais pris une dose normale de chanvre’ begint hij en hij volgt de uitvoering van de opera van Alban Berg op de radio. Het is avond en het venster staat open op de tuin en dan ziet hij een persoon staan die duidelijk meeluistert, de blik gericht op de radio. En Michaux volgt de muziek via de reacties en gelaatsuitdrukkingen van die persoon.
Ik lees het verhaal. De vreemde, verrassende wendingen ervan geven me een gevoel van ruimte en van mogelijkheden, een gevoel alsof ik dit ook had kunnen schrijven:
C’était trop beau, c’était trop de malaise aussi… et je détournai les yeux, pour n’écouter plus que la musique… et l’écouter seul.
Als hij terug de ogen opent zijn ze met drie om Alban Berg te beluisteren, ‘avec naturel, installés dans les arbres, regardant comme s’ils étaient chez eux et confortables sans du tout s’occuper de moi.’
Een vreemd verrassend verhaal, een opeenvolging van details, prikkelend die de geest opent op nieuwe gegevens die je plots aanwezig voelt ergens, ergens en je aanzetten om te schrijven, in de zin die Michaux gebruikte, even verrassend en even koelbloedig. En het is wel degelijk zo, als ik het boek op zij leg, als ik terug het geruis van de wind in de bomen hoor en gefascineerd kijk naar de rimpelingen van het licht op het water, voel ik, zoals Michaux het schrijft, de sappen stijgen omheen mij, en met de sappen stijgen de woorden in mij. Is er het gevoel dat ik hierover schrijven moet.
Dit gevoel is blijven woelen in mij. Er is nog heel wat gebeurt, een mosselfestijn die uitliep tot ver in de avond, tot het begin van de nacht bijna. Pas dan heb ik kunnen schrijven wat ik jullie nu aanbied, over Henri Michaux een groot man, miskend misschien, maar volgens mij, helemaal ten onrechte.
Michel Jamar, waar hij ook moge zijn, als hij er nog is, wist het toen hij me het boek gaf, ik groet hem hier met warmte en erkentelijkheid.
[1] René Bertelé : ‘Henri Michaux' (Namur 1899 - Paris 1984), édition Pierre Seghers, Paris, (1957, 1969), 1973.
|