Als ik ontwaak, vanmorgen, als ik het gordijn openschuif, is het dan niet zo dat het licht dat ik zie, dat ik lees, dat ik voel, dat ik smaak, het eerste tere licht van de herfst is, dat de zomer voorbij is, of is het slechts een aarzeling van het licht en een aarzeling in mijn gedachten, een verre roep van wat was van de vele dagen voorbij geschoven, geluidloos zoals ze er nu liggen gestapeld?
Dit is het dan, opgesloten in je boeken, zie je niet hoe alles aan het verschuiven is, hoe de aarde door de ruimte glijdt en je meeneemt op haar tocht. Jij zelf niet veel zijnde, geen veldheer, geen spelbreker, niets vermogend dan toeschouwer zijn van al wat is en als dusdanig ondergaan de krapte van de uren en de dagen; zelf herfst te zijn tot in je lichaam.
Je waart, een hele tijd nu al, ver weg. Je keek niet om, je had geen oog voor wat er gebeurde om je heen, hoe licht en schaduw was, hoe het waaide en regende, hoe de vruchten zwellen gingen, hoe ze rijpten. Je zat waar je altijd zit in andere oorden, in andere tijden, in andere gevoelens. Je waart niet van de dagen die zich wentelden over jou, je zat diep geborgen in je woorden die je ver bent gaan halen als een homeless iemand, een zwerver in het oneindige van wat nog te ontdekken valt en te ontdekken blijven zal.
Schrijft T.S. Eliot in zijn 'Ash-Wednesday I':
‘Because I do not hope to turn again’…
Desiring this man’s gift and that man’s scope
I no longer strive to strive towards such things…
Ik moet er dus uithalen al wat er nog uit te halen is, en de tijd is mijn vijand, is hij die ik moet verslaan met de wapens die ik niet heb. Zo, dan overvalt hij me met het eerste licht van de herfst op een ogenblik dat ik er nog niet klaar voor ben en er in feite nooit klaar voor zal zijn. Maar het is zijn teken, het is een waarschuwing voor mij om me klaar te houden, alles in gereedheid te brengen om waardig de overstap te zetten. Een alleluja is het niet, een dovemans kreet evenmin:
Because I cannot hope to turn again
Consquently I rejoice, having to construct something
Upon which to rejoice
…
And I pray that I may forget
These matters that with myself I too much discuss
Too much explain.
Hij wist het Eliot, zoals ik het wist in wat ik me blijf vertellen dat ik te ver ga in mijn woorden, te zeker wil zijn van wat ik achterlaat, terwijl het maar een steen is die ik aanbreng om het wad, (de Styx) over te steken, droogvoets blijvend.
Het lot dat ons verenigt, dat ons samenhoudt, heeft zijn weerga niet. Het is de lijn getrokken van uit het nimmer gekende naar het nimmer gekende toe. Een lijn, een weg die we maar eens bewandelen zullen, immer rechtdoor naar het eeuwige Oosten toe, dat we bereiken zullen, hopelijk als overwinnaars, omdat we altijd overwinnaars hebben willen zijn, dronken van hoop als we zijn.
Overwinaars van tijd en eeuwigheid.
|