.
Op mijn leeftijd schrijft je normaal niet meer. Je bolt uit. Je valt stilaan stil want je tijd is voorbij. Je had het moeten doen toen je twintig, toen je vijfentwintig waart. Echter over wat zou je toen geschreven hebben, over dingen zoals Hugo Claus, Louis Paul Boon, Lode Zielens, over alledaagse gebeurtenissen zoals verliefd worden, naar bed gaan, gewoon en anders; huwen, kinderen hebben en opvoeden - kinderen die je ontgroeien - uit de echt scheiden misschien, en in het algemeen over de dagen die voorbij trekken zoals een bende koeien in het landschap, over het ouder worden en wat nog, maar dan, schrijven zonder diepgang, snedig, zonder een vaststaande achtergrond zoals bij een symfonie van Beethoven, het mag dan nog de zesde zijn.
Wat zou je er aan gehad hebben, wat ware er van overgebleven en hoe zou je er nu naar opgekeken hebben of wat essentieels zou je er aan overhouden?
Een groot thema kleurde alles toen, de machtspositie van de Kerk die aan het wankelen moest worden gebracht; het geloof in God en zijn heiligen, in zijn wetten dat moest worden gefnuikt, aan de kaak gesteld. Maar geen zoeken naar een oplossing voor de leegte die er daarna kwam, de holte, het zwarte gat dat we kennen vandaag, zeker in onze fictie, geen zoeken naar een opvulling ervan.
Hij heeft dit meegemaakt, hij heeft de stroom gevolgd, de aftakeling van het geloof meegemaakt tot in zijn leden. Gezien hoe vrienden die het geloof trouw gebleven waren, strijden moesten om het behoud ervan ook voor zichzelf, omdat ze een belofte gedaan hadden op een ogenblik dat ze vol vuur waren om van Christus te zijn en hem lief te hebben, en de mensen lief te hebben in hun ziel en zielenheil.
Ik heb me een van hen gevoeld, niet meewarig, maar begrijpend de gevoelens die hen tekenden, Ik heb altijd een God aanwezig geweten in wat ik deed of schreef. Ik heb me niet op een pedestal geplaatst en gedaan alsof ik het voor het zeggen had, neen, ik heb me onderdanig gevoeld aan het leven, het leven zijnde het onbepaalde, dat wat niet te noemen is maar er wel degelijk is, al was het maar in het mechanisme van de aarde en de planeten,, van de sterren en de sterrenstelsels; al was het maar in het ontkiemen van een zaadje, dat ik niet voor een doodgewoon iets hield maar waarin ik een kracht ontmoette die me immer verbaasd heeft, een kracht die uitging, niet van het seizoen gebonden zijn, maar die van uit de Kosmos kwam, van uit datgene, nog steeds onbepaald en wellicht onbepaald blijven zal, dat van het leven en het levende is.
Ik heb nimmer getwijfeld aan die bron die er was, heb er niet lichtzinnig over geweest maar er altijd in geloofd. Ik ben dus een uiterst ‘gelovig’ mens geweest. Wel niet in wat me werd aangeleerd in mijn jeugd, maar het heeft gediend als basis ven mijn soort van pelgrimstocht naar wat zich achter de dingen geborgen hield, iets dat er duidelijk was, een soort van heimwee dat ik aanwezig wist diep in mij, naar een verloren Eden,
Dit laatste, dat heimwee naar, kan niets of niemand me ontnemen, het zit in mijn genen. Als ik verschillend ben van anderen dan is het omdat ik die heimwee-achtige ‘saudate’ mee draag waar ik ga en zeker, o zo zeker als ik schrijf. En het is wat geschreven staat dat na mij zal overblijven.
Ik zelf of, wat ik dacht als ‘ik’ er te zijn, zal dan vertoeven waar het goed is te zijn.
Weet dat ik het begin van deze blog schreef de morgen van 12 juli. Dat ik eraan gewerkt heb in de voormiddag, eraan gewerkt heb in de avondschemering en in het begin van de nacht. Heb hem ingelogd om 23.05. Het is de blog die je leest.
Elk uur van de dag is er getuige van geweest. Zo hoort het trouwens.
|