Hij is vroeg opgestaan, vroeger nog dan anders. En, waar hij zit aan de vijver - het licht dat breekt op het water - er een gekweel is van vogels, vogels in de bomen, in de struiken, een ineen- en overeenvloeien van klanken dat een ogenblik herinnering is. Zijn verre jeugd: een knaap die zich onwennig voelde, schemerachtig en bedeesd, in een jeugdgroep. De enige onder hen die geen uniform droeg, zijn moeder had met moeite de middelen om een Frans woordenboek te betalen, maar zeker geen KSA-uniform. Hij was mee opgetrokken voor een paar dagen met de groep van het dorp, in een verlaten kasteel in het Oost-Vlaamse Bellem. De eerste maal dat hij van huis weg was. Het was toen, bij zijn ontwaken dat hij voor het eerst, door het open raam, de vogels hoorde, merels en lijsters, vinken en meesjes, spreeuwen en wielewalen, alle door elkaar zingend, een symfonie van klanken. Hij had het nooit voorheen zo duidelijk gehoord, maar nu lag hij er middenin, hij werd er dronken van, half verdwaasd. Hij lag er lang en roerloos, in zijn deken gewikkeld, luisterend niet wetende wat hem overkwam, tot plots, ineens, alles stil viel en er nog enkel het suizen was van de wind in de bomen. Hij kende toen wel het gezang van de vogels in de boomgaard of in de hagen, maar hier in het park van het kasteel, de bomen de muren rakend, lag hij er middenin, iets dat hij niet wist dat het zo hevig kon bestaan.
Hij zat hier nu in de grote stilte van de morgen, want ook hier waren de gezangen gestopt, het water licht dampend, het spiegelbeeld wazig, zoals de herinneringen aan die dagen van toen wazig bleven, alleen was hem bijgebleven het gezang van de vogels en de avonden bij het kampvuur, ook iets dat hij niet kende en het was daar ook dat hij Mozart leerde kennen, hij was toen twaalf of zo iets, ‘Eine kleine Nachtmusik’, dat hij het wonderlijke leerde van de muziek die klassiek wordt genoemd. Hij dit nog nooit had gehoord, niet wist dat zo iets moois kon bestaan. Het moet hem begeesterd hebben want van toen af is de klassieke muziek in zijn leven getreden.
Hij zit er lang, wetende hoe hij er zat, niet wetende waarom hij die morgen zo maar gezegd had voor het ontbijt, dat hij even naar de vijver ging. Zo maar omdat zovele dingen zo maar gebeuren; gewild, gepland of noch gewild noch gepland, maar toch vinden ze plaats en worden ze in sommige gevallen, zoals vandaag, opgetekend, terwijl hij er nog al geweest is, vroeg in de morgen of laat in de avond waarvan hij niets heeft geschreven. Maar vanmorgen zijn het de vogels geweest en zijn verblijf als knaap, totaal onwennig, in dat kasteel in het dorpje Bellem. Meer was er niet, of toch er was nog Karen Armstrong en een zin uit haar boek, “A History of God’[1]:, die hij genoteerd had op een strookje papier en die hij meegenomen had om zijn dag mee te beginnen, om had hij gedacht mijn dag in te zegenen.
‘As the Sacred Hadith had made God say: I was a hidden treasure and yearned to be known. Then I created creatures in order to be known by them’.
Een hadith van de profeet over Allah: ‘Ik zocht om bekend te worden, Ik schiep schepsels, ik schiep planten en bloemen, dieren en vogels, bomen en wolken, planeten en sterrenstelsels opdat zij me zouden kennen.
Hij had even goed niets kunnen doen. Zijn wie Hij was en blijvend sterven van eenzaamheid want niemand zou ooit weten dat Hij er was noch hoe Hij er was. En dit was zo van vóór het Begin, tot de wil om gekend te worden kwam en alles oversteeg en al wat is, begonnen is met een oerknal, die vandaag, zeggen de kenners, nog te horen is. Er is dus geen twijfel meer mogelijk, noch wat de oerknal betreft, noch wat het doorbreken van de eenzaamheid betreft, en de leegheid die er ogenschijnlijk was, opgevuld werd met allerlei schepselen, waaronder als laatste de mens, eens en voor altijd. Zelfs al wisten de schepselen het niet onmiddellijk, maar de tijd niet zijnde, enkel het nu er zijnde, alles toekomst is, ook ooit het weten dat Hij al de dingen IS.
Nu, de tijd van het schrijven, zijn de vogels stil gevallen, Nu de vreugde van de vogels om de komst van het licht is uitgezongen, komt nu zijn gezang dat van een totaal andere aard is.
Hoe het ontvangen wordt, weet hij niet, het is ook dat het maar wazig is, kakofonisch misschien zoals van de vogels en het brekend licht.
[1] Karen Armstrong: ‘A History of God’, ed. Mandarin, 1993, pag.273
|