De Waterlelie
Toen je jong nog waart
en onvervaard verklaarde
lief te hebben,
heb je dan ook zoals de dichter
lief gehad de waterlelie
‘daar die zo blank is en zo stil
haar kroon uitplooit
in’t licht’?
Heb je het neergeschreven
In je boeken van weleer
toen je aan de vijver was
hoe je haar begroette elke dag
en ze traag zich opende
op het eerste licht. Je wachtte er op,
waarbij - je weet het nu - je gedachten
helder werden, duidelijker afgelijnd
in woordgeflonker. Je er neerzat
tot je stilte werd van toe te zien
onbegrepen of ze ook gedachte was
of ze een gedicht aan het denken was
over jou, zoals jij over haar.
Heb je ze lief gehad,
zoals de dichter, lief gehad?
Heb je gezegd tot haar
alsof ze je geliefde was
Je het geboekstaafd hebt,
ergens op een plaats waar
het hoorde, bovenaan het blad.
Je had haar, schreef je, zoals
de berken lief ,
Maar nu je zag hoe ze er was
zo ingetogen in de zon
een wit gebed zo lijkend,
je haar nog liever zag
en jij daar liggen wou naast haar,
grijze ogen in een oud gezicht
de monkel op de lippen,
neuriënd
Je denkt de dag een boek
ze aan het lezen is, gefezel
op het watervlak.
Je denkt ze er niet eenzaam is
tussen de lisdodden en het riet,
‘peinzend’ dat de zomer
nog lang duren mocht,
Je waart er nog naar de avond toe,
Ze zag toen wat je plotseling overkwam:
Of verliefd ze was, of jij verliefd op haar?
In de nacht die kwam, dicht, gesloten,
alsof ze sliep. En droomde ze.
Hoe zal het zijn met haar, als jij…
|