Het is vijf uur, het breekpunt van het licht. De vogels in de hagen, wie het zijn weet ik niet, de vinken misschien, de mezen? Maar ze zijn er. Echter niet lang, want plots valt hun gezang stil en stijgt het licht, gestadig. Je volgt het deeltje van de wereld door het open raam alsof het voor jou alleen is dat het er is, met de koelte van de morgen die je nu ademen kunt, de levenssappen die je gedachten zijn.
Het is nu dat je dag begint, dat de woorden komen van heel ver nog. Een weinig later zal geschreven staan, wat je nu nog niet weet. Het is als een gebed dat je begint , geen onze vader of wees gegroet, die zijn van vroegere tijden, nu is het een luisteren geworden naar wat of wie je ontmoet, als je de laan betreedt en de woorden je tegemoet gaan komen. Je hebt ze maar te nemen en lief te hebben. Van dat ogenblik af is het de enige rijkdom die je nog bezitten kunt. Is het je levenswijsheid die telkenmale op de proef hier wordt gesteld.
De vraag die je besluipt: ‘Zal je er in slagen meer te zijn dan wie je gisteren waart, overstelpt door het Portugese ‘saudade’?
Het is het woord dat je vandaag niet nodig hebt te gebruiken. Er geen weemoed is waarover je spreken wilt. Je bent trouwens nog half in slaap gewikkeld. De hitte van de vorige dagen heeft je geen goed gedaan, heeft je leeg gehaald. Zo het is beter even te wachten nog, te zijn en niet te bewegen, te gaan liggen en weer in te slapen.
Dit nu, van het blijvende nu, dit is het cruciaal moment voor wat je te doen hebt, verder gaan, er kome van wat er komt en niet even op te houden, zoals de vogels, om uit te klaren wat er beschikbaar komt van het vele dat er nog moet zijn. Want hoe kun je anders je morgens blijven invullen met kleuren indien het vele er niet meer zou zijn?
Zo, laat alles vallen nu, kom mee met mij naar de laatste bloemenweide die er nog is. Ken je die nog wel, en indien niet, wil je die nog wel kennen, wil je iets terug gaan halen wat geen zin meer heeft het te kennen omdat er toch niet meer gedicht kan worden zoals je vroeger dacht hoe het kon:
Op de weide waar jij me kuste
waren honderd soorten bloemen
die ons zagen en jij er neerlag
stil, en honderdvoudig,
stuifmeel je bestoven
of hoe ik je liefhad toen, weet je nog
dat het in the Highlands was?
Bloem noch stuifmeel is er nog om wie of wat te bevruchten. We zijn arm geworden wat dat betreft, uitgeleefd. Poëzie is niet meer wat ze vroeger was, heeft geen oog meer voor de slagzin: ‘Niets is dat niet iets anders raakt’. Het is zelfs meer dan ‘aanraken' of raken, het is 'verweven zijn' en meer nog. het is: ‘Niets is dat niet verweven is met het al dat was, met het al dat is, en met het al dat nog komen zal’. Dit raakt de ene waarheid die er is.
Zo is het ook met de bloemenweide, ze is er nog voor zij die ze kenden, niet voor zij die ze nimmer kennen zullen. Voor hen is er de dorheid van het ingesloten zijn door wat nu van de dagen is.
Maar de bloemenweide heb ik lief gehad, er was een reden voor.
|