Aan een vriend die me belde uit de nevelen van de
tijd en wat ik hem achteraf mailde:
Er is geen keren aan.
Mijn vriend, wat was, er
is geen keren aan,
het nu van toen, zelfs nog
zo intens beleefd,
is nimmer meer het nu van
nu,
wat voorbij is, is
voorbij, er is geen keren aan.
De dagen van de Highlands,
waar ons hart lang
achterbleef, herinner je :
Glen Coe waar we waren,
de berg die we er beklommen, de distelvink
op tafel die uit je hand
kwam eten, en dan
Fort William in de
winkel we een identieke pull gekocht
die enkel nog op foto kan gezocht.
Herinner je, mijn
vriend : Tiroran waar we waren
In het rood gemerkt in
onze Guide Michelin.
Het licht dat daar gouden
op het water was,
de
luchten en de wolken,
door hoge winden
opgejaagd, en dan, mijn vriend:
the holy isle, Iona en niets dat ons kon
deren.
Je weet het wel in de kathedraal hoe getemperd
er het licht van ouds, toen we binnen waren,
hebben we er gebeden toen?
De zee-en er rondom als losgelaten,
het zout ervan dat op de
lippen kleeft
en hoog de meeuwen waar ze
hangen bleven
een korte tijd, je weet
het wel hoe wijd
die geest van ons er boven op de heuvel,
hoe grillig fijn het
verdorde bosje heide,
tot nu bewaard.
Op andere momenten komende
van St John oGroats:
de dame toen, zo oud als
wij nu zijn,
haar huis in eenzaamheid
verloren, herinner je,
de geur van turf, de regen
ook:
and do you know why
Scotland is so beautiful?
Hoe vol van jeugd we toen
nog waren en hoe ver
we zijn afgedwaald,
dooreen gehaald, vervreemd.
Neen, neen, er is geen
keren aan.
Maar, mijn vriend, wat
keert zovele malen,
Zijn de herinneringen en deze
binden ons,
en woorden hoeven niet, en
fotos evenmin,
voldoende is, te weten we houden het al,
zelfs, als er van wat
was, niets keren zal.
|