Kwam
er vanmorgen, van uit het oosten een donkere wolk aan; vroeg ik me af of het een[KLM1] voorteken was, een
minder goed dan van andere dagen toen het oosten een gloed van vuur was. Maar
ik had er geen antwoord op, ik kon enkel afwachten wat de uren me brengen
zouden en dan, wat ik hoopte, meer aan woorden dan aan daden of gebeurtenissen.
Al weet je toch maar nooit.
De
dag heeft zich geopend, ik heb mijn mails gelezen en heb gekeken naar de lijnen
in mijn hand. Heb alles correct gevonden, behoudens de dreiging van die wolk, ze
hing er nog, ik vroeg me af hoe ze zich oplossen zou, in kleine of in grote
dingen, in rustige onbewogenheid of in stille begeestering.
En
de donkerte ervan, het aanzwellen ervan, drong door tot diep in mijn gedachten.
Het toch een teken kon zijn van iets dat nakend was. Van vele zaken heb ik al
geschreven, blijft er toch altijd nog iets dat nog komen kan, iets dat ik met mijn
lezers nog niet besproken heb, evenmin als met me zelf?
Schijnbaar
denk ik, is er nu voor mij een tijd op komst die totaal tegengesteld
zal zijn aan de tijd die van de lente is, aan de tijd die is van het uitlopen
van de levenssappen, maar dit maal, niet meer tot in mijn woorden. Is het dit de donkere wolk
die aan kwam drijven en zich nog steeds niet heeft opgelost, zelfs niet in alle
kleuren van grijs, van de donkerste uit naar de meest lichtende, zijnde de grijze
kleuren van mijn hart, dan toch bij momenten?
Waar
we gekomen zijn, kleine dingen zijn het die ons verrassen kunnen, die we houden
kunnen alsof het lambriseringen waren van geluk en tederheid, barokke spelingen
van het lot. En ook hoe luttel we ons voelen
kunnen op bepaalde momenten die plots verschijnen, waarin we ondergedompeld worden
voor een tijd, om er nadien terug uit te verschijnen, gelouterd door al wat was
en niet was en achter ons gelaten, de woorden die we waren en we blijven zullen,
die ons antwoord zijn op alle vragen die ooit gesteld kunnen worden.
In
de dagen die voorbij zijn hebben we een gedicht geschreven dat we klaar hadden
om te worden ingelogd, klaar om het neer te leggen aan jullie voeten. Maar we
wachten nog alvorens het vrij te geven, we willen het nog wat verder laten
openbloeien na elke herlezing. We willen het nog wat laten rijpen opdat het een
rijkere vrucht zou dragen. Het heeft, zoals in het herfstgedicht van Rilke, nog
wat meer zuiderzon nodig.
Pas
dan kan het tevoorschijn komen. Voorzichtig, heel voorzichtig want het is, o,
zo teer, zo breekbaar. Een woord wat schuin geplaatst, een beeld te veel getoond
in plaats van te verbergen waar het heen wil gaan. We zijn er verantwoordelijk voor
niet al te zeggen wat gezegd kan worden; het essentiële ervan over te laten aan
de poëzie zelve en aldus iets over te houden dat gesmaakt kan worden met een
kans op zekerheid.
Een
gedicht op een donker wolk geprojecteerd,
wie sprak er ooit van de eenzaamheid van het zijn?
|