Ik
heb na al die jaren alles al verteld wat er te weten is over mij. Je moet me
stilaan beginnen te kennen, zoals ik me stilaan ken. De afdruk die ik
achterlaat, als voetstappen in de sneeuw, moet toereikend zijn om je een beeld
te vormen van de complexe man die ik ben. Toch ga ik maar verder, blijf ik
doordringen tot de diepste geheimenissen van mijn persoon, alsof jij mijn biechtvader
bent.
Wordt
je het niet moe, elke dag te luisteren naar mij, misschien je dag ermee te
beginnen en een tijdje rond te lopen: mijn gedachten en gevoelens, binnen in
jou geprojecteerd, opgehangen? Mijn vriend, want dat ben je onvermijdelijk geworden,
en ik verheug me erover. Al ken ik je niet ten gronde, ik weet dat je er bent,
als de echo van mij, en jij weet dat ik me elke morgen, elke dag keer tot jou,
spreek tot jou me bloot geef aan jou. Er is een pact gesloten tussen ons.
Het
is weliswaar, een vreemde bedoening die gegroeid is. Ik, die me zie als een
eenzame boom in de vlakte. Het uitzicht ervan zich wijzigend met de seizoenen. Tekenend,
oproepend met zijn kruin, het landschap van het woord, de wortels ervan
geankerd in wat van de kosmos is, in wat van het nog niet-zijnde is. Hij
ademend, uitkijkend, wachtend elke morgen op de sappen die gaan stijgen tot in
de hoogste, tot in de verste punten van elke tak ervan. Pas dan hij tot een
grote rust komt die zich verspreid in de luchten rondom hem.
Roekeloosheid
is zijn deel, is mijn deel. Hoe ver deze reikt wordt niet bepaald, er zijn geen
grenzen. Woorden zijn oneindigheid, ze dragen in zich de factor eeuwigheid en
hij die deze factor kent, enkel hij, betreedt die eeuwigheid. Umberto Eco wist dit
en hij was niet de enige die het wist. Hij wist dat schrijven een kosmische
bedoening was; dat het, het treden was in de voetsporen van het bezielde
Universum; dat de bezieling ervan ook deze van hem was; dat hij dus, schrijvend, verzwolgen was in deze
eigenheid van deze bezieling. Opgenomen was in de golfbeweging ervan,
meedeinend, alle verborgenheden ervan betredend.
Zelfs
al is hij slechts een vlokje schuim ervan, een ander aspect ervan, hij is van de
beweging van de golf, van de beweging van de oceaan, van de beweging van het
Universum. Hij weet het, omdat het hem ingegeven is in zijn genen, die ook deze
zijn van hetzelfde Universum zo materieel als spiritueel, dit laatste onsterfelijk
zijnde. Hij ook het is.
Je
roekeloosheid, geladen met de essentie van dat plukje schuim brengt je heel ver
in het tijdloze van de tijd, dat vóór het begin was, waaruit alles is ontstaan
wat kon ontstaan, wij, mens, inbegrepen.
Ik
zeg je dit omdat ik het anders niet kwijt geraak, omdat het de enige weg is die
me gelaten is om het te doen: we zijn allen van het tijdloze dat ons
overspoelt. We komen, we groeien open, we laten onze voetprint na en keren
terug naar het tijdloze, naar waar we waren toen we er nog niet waren. Meer
schijnt het niet te zijn - al is het heel wat - al is
het om terug te keren en opnieuw te zijn of, is het om te worden opgenomen in
andere oorden, in een arcadia, even groot als een droom kan zijn?
Het is me om
het even.
|