Ik
heb geen wijsheden te verkondigen, geen levensregels op te stellen, ik heb
enkel te zijn en te weten dat ik ben, wat of wie ik ben en hoe ik ben, en van
hier uit te vertrekken om te weten waarom ik er ben. Het is een hele opdracht
die een gans leven in beslag neemt. Een leven van vragen en antwoorden; Van
vragen die zijn en van antwoorden die niet verder reiken dan gissingen. Carl
Popper wist dit heel duidelijk: er zijn geen antwoorden die geen nieuwe vragen oproepen. Hiermede moeten we rond komen. Het is weinig beloftevol maar, het houdt ons
levend en dit is al heel wat, we zijn geen dode levenden.
Het
is altijd mijn betrachten geweest - trouwens de uiting ervan is het feit dat
deze blog er is - een zoeker te zijn, een pelgrim naar wat is van het Woord dat
in den beginne was. Was ik het niet in mijn dagelijks doen en laten, ik was het
in de eenzaamheid van de geest, eens teruggetrokken in mijn oase, mijn huis - ook
dit van Khalil Gibran - in de woestijn. Pas eens daar, en ik ben er altijd als
ik aan het schrijven sla, ben ik ingesteld op vraag en antwoord en poog ik te
formuleren in welke innerlijke wereld ik er rondwandel. Ik word dan een andere
Ugo, iemand die buiten de realiteit der dingen fungeert. Getekend door het feit
dat ik gedoopt werd en opgegroeid ben, gericht naar een God die ook zegde dat
hij de enige was. Ik had aldus van in
den beginne een toevlucht. Wie
ware ik geweest indien ik deze niet had gehad, indien ik op de wereld ware
gekomen met een totaal lege hemel boven mij, een leerling van Boeddha, van Lao
Tseu? Dikwijls stel ik me deze vraag.
Of, wat indien ik vertrokken was vanuit de leegte boven mij, zou ik uitgekomen zijn
zoals ik ben, zou ik een oase in de woestijn gekend hebben, de drang om bezig
te zijn met woorden, zoals anderen bezig zijn met beeldhouwen, schilderen, componeren?
Ik denk dat ik een ander iemand ware geweest, iemand die geen behoefte had om
verder te kijken dan de leegte die hij voor zekerheid hield, zoals er velen
zijn en hen treft geen schuld, ze zijn er omdat ze er zijn. Maar ik, ik ben er
omdat, zoals me werd bijgebracht, geschapen werd door een God, wat het begin is
van elke redenering omdat ik deze regel, dit gegeven zo maar niet verbannen kan
uit mij, het zit er in gemetst. Eerder aanvaarden dat het zo wel zou kunnen
zijn om me toe te spitsen, van dat ogenblik af, Wie die God wel zou kunnen
zijn opdat ik zou kunnen begrijpen waarom hij het nodig heeft gevonden van mij
er bij te betrekken. Het geeft me, zoals ik het voel, een grotere
verantwoordelijkheid, dan ware ik geschapen uit het Niets van het Eeuwige, echter,
zelfs dan zou er in mij de neiging aanwezig zijn me af te vragen of ik ontstaan
ben uit de Big Bang of, wat heel wat anders is, ontstaan ben op het ogenblik
van de Big Bang.
In
het eerste geval kan ik zeggen - het is heel wat meer dan een geneigd zijn -
dat God de Big Bang was/is.
-
|