Schrijft John Vervoort: Lezen is
voedsel voor de ziel, het medicijn voor de geest, en boeken zijn de
eeuwige vrienden van de mens. En, of ik dit beaam?
Als ik mijn Don-epos in het rek
schuif tussen de andere boeken, weet ik dat het een vriend is die ik er plaats,
dat het iemand is, meer dan dat het iets is. Dit geldt voor alle boeken die
er staan, ik weet het maar als ik er een ga zoeken die ik niet terugvind,
hoewel ik hem zeker niet heb uitgeleend en dat hij er dus ergens zijn moet. Maar
ik kan hem niet roepen, kan er niet op fluiten, en ik mis hem, zoals ik een
vriend mis die nu al een jaar is heengegaan.
Ik denk de rug van het boek te kennen
en het is die rug die ik zoek bij het overlopen van de rijen boeken, mijn ogen
gaan van boek tot boek. Maar tevergeefs,
ik moet er over kijken en ook, hoe meer ik er naar zoek hoe meer ik weet dat ik
het mis al is het maar een boek dat ik lezen wil, dat ik nu in de hand wil
houden.
Voor mij is het heel duidelijk, boeken
zijn, eens gelezen, vrienden geworden. Zelfs deze die referentiepunten geworden
zijn waarmede ik niet akkoord ga, met Monod bijvoorbeeld dat de mens een louter
toeval zou zijn, met Onfray, dat we het best onze dromen, onder meer over God, zouden
achterlaten, en er zijn er andere, maar ook deze blijven me, in een zekere zin,
duurbaar, ook deze haal ik regelmatig in mijn gedachten, in mijn woorden terug.
Ik schreef gisteren aan een vriend dat
er in mijn leven twee schrijvers waren geweest die me diep geraakt hadden:
Velikovsky en Salibi. Ze hadden me geraakt, niet zo zeer zoals Sholokhov, op de
wijze waarop ze schreven, maar om hun visie op het verleden, die baanbrekend
was. Hun werken staan bij elkaar, ze hebben me in hun ban gehouden omwille van
de vernieuwing die ze binnenschoven in mijn kennis van wat de geschiedenis is.
Er is ook een De Telder, maar die kwam op een ogenblik dat ik me te oud voelde
om me te gaan verdiepen in zijn visie op de Bijbel als boek van de geschiedenis
van de oudheid, meer dan een boek over de geschiedenis van God, voor dit
laatste had ik weliswaar Karen Armstrong.
Het wordt me allemaal te veel.
Wat me niet te veel is, is te blijven beweren
- de bewijzen zijn er maar men wil ze niet zien - dat de Oedipus van Sophocles
gebaseerd is op feiten en niet op fictie en dus moet gelezen worden als een
deel van de Egyptische geschiedenis, deze van Akhnaton, de God vernieuwer. Maar
dit ook wordt me te veel, zoals me te veel wordt, het te hebben over God, of
over de dood of over wat er is, zou kunnen zijn, na de dood.
Zeg ik liever dat ik moe geschreven
ben en dat ik het er moeilijk mee heb, er verder mee te gaan. Toch volhard ik
nog, blijf ik de tijd van jou als lezer, gebruiken opdat ik gelezen zou worden,
een soort tiran die niet nalaten kan je aandacht op te eisen. Ik stel me dan soms
voor wat het betekenen zou als ik morgen wegval en je terecht zou komen op een
leeg blad.
Better
no Brexit than a bad Brexit, claimt men in
Groot-Brittannië. Ik denk er aan. en het is het probleem waar ik dagelijks mee
begaan ben als ik begin: dat het beter is een leeg blad te vinden dat een slechte
tekst.
Ik blijf het betrachten hieraan te
voldoen. Ik zie dat het aantal lezers stabiel blijft, het neemt niet toe, maar
ook het mindert niet. Ik wil het nog altijd zo houden, misschien is het dan
toch wat John Vervoort schreef in de Standaard - welke heeft geen belang - een
medicijn voor de geest.
Vergeef me als ik het altijd heb over
mezelf, als ik denk dat dit ook van jullie kan zijn.
|