Et je trouve la femme plus amère que la mort, parce
quelle est un piège et son cur est un filet, et ses bras sont des liens
*
Aldus leert ons de Ecclesiasticus in la bible Osty, maar als hij er de King James Bible op naslaat komt het hem voor dat dit niet geldt voor de
vrouw maar voor de vrouw die een valstrik is haar hart een vangnet en haar
armen banden zijn.
Maar de zin werd toch neergeschreven
en opgenomen in het Boek der Boeken. Hij kan denken wie dat schreef en het is
een zin om, bovenaan een paragraaf te schrijven: Is de vrouw bitterder dan de
dood?
Hij ziet haar in gedachten, in het
dorp Zinal, naar hem toekomen. Haar slank lichaam gegrepen in een witte bloes
die een knoopje te ver onachtzaam open is op haar bruine hals, gehuld in een
lange gebloemde rok die neervalt tot op haar enkels en elke handeling van het
lichaam opvangt in een golfbeweging die keer op keer haar been bloot laat tot
aan de knie.
Hij ziet de lach in haar heldere ogen.
Hij ziet haar lippen licht geopend, haar losse haren dansend over haar
schouders, hij ziet de levensvreugde die ze uitstraalt, die ze rondstrooit naar
hem toe. Hij ziet haar zo duidelijk, zo intens, omgeven met een rand van licht,
in de straat van het dorp met de Blanc de
Moming op de achtergrond, met de Besso en de besneeuwde kam die doorloopt
over de Col Durand tot la Pointe
de Zinal.
Hij weet hoe het aanvoelen zou als hij
haar tegen zich houden zou. Hij weet hoe haar mond zich openen zou als hij haar
kussen zou met een grote tederheid, om haar, met zijn verlangen te doorboren.
En hij weet dat deze vrouw niet bitterder is dan de dood maar dat het
binnendringen in haar, in de zachte vochtige wijding van haar schoot, te maken
heeft met de dood maar veel meer, oneindig meer, met het leven, het zwellende,
sidderende leven. Zich storten in haar is zich storten in de ijlte, een
verdovende val in het oneindige, de dood rakend.
Neen, denkt hij, de vrouw is niet
bitterder dan de dood en ook is de dood niet bitterder dan de vrouw maar de
twee-eenheid van man en vrouw is als de twee-eenheid van leven en dood.
Droom maar denkt hij: ze staat voor
hem, hij opent zijn armen om haar te ontvangen. Zo vol is zijn eenzaamheid.
Maar, denkt hij nog, als je haar leest, weet dat ze geen boek is dat je dan
daarna terug in de kast kunt plaatsen.
* Ecclesiasticus : 7, 26
NOTA wat het vervolg betreft:
Ik heb, zoals Stefan Hertmans in zijn
Bekeerlinge, bijna de nacht door geschreven - dan toch een lange dag en een
halve nacht - en ik kan stellen, de dagen van 26 tot 31 december zijn af. Het
laatste woord staat geschreven Het einde van het boek zal nu, in de komende
dagen tot en met de laatste dag van het jaar 2018, worden vrijgegeven.
Was
nun, kleiner Mann, zou Hans Fallada schrijven in 1932.
Ja wat nu? Hoe vul ik mijn dagen, wat
doe ik bijvoorbeeld met dit manuscript van meer dan driehonderd paginas dat ik
nog eens volledig te herlezen heb om er de zwakheden uit te halen? En, mag het
een doorlopende tekst zijn, of moet ik met hoofdstukken werken?
Een tekst waaraan ik ook nog de nodige
verwijzingen moet toevoegen, hetzij onderaan de pagina zelf, wat storend is,
hetzij achteraan het boek wat meer passend is.
En dan is er vooraf de hamvraag: is
het waard er nog een maand over te doen om het grondiger dan ooit te herzien.
Heeft het manuscript enige toekomst, is er iemand die er zich zal over
ontfermen?
Daarna, wat met mijn blogprogramma dat
stopte, honderd en zovele dagen terug, heb ik nu nog iets te schrijven dat ik
nog niet zou geschreven hebben? Ik ben met mijn dagelijkse blogs begonnen in
mei 2010, meer dan acht jaren geleden. Ik heb me gek geschreven. Welke
krachten, hoeveel inspiratie rest(en) me nog tot het einde van mijn dagen en
wie voelt er zich nog geroepen om me
verder te lezen dag in dag uit, eens te meer, naar de lente toe, naar de zomer
toe, naar de herfst toe. Wie?
Dit is waar ik aangekomen ben op deze
25 december 2018, dit met een hoop vragen die ik zelf niet waag te
beantwoorden. Zeker nu niet.
|