Ondoorgrondelijk zijn de wegen van de
mens. Ze lopen uit in een richting die je niet kunt voorzien, kruisen de wegen
van anderen die je niet bestemd zijn maar, je mist niet diegene die je niet
missen mag. En het is ditmaal geen ontmoeting met een boek maar met een levend
iemand, met een kloppend hart, een warmte, een echo van de hunker in jou, die
je meeneemt, die een achtergrond vormt voor je woorden en gevoelens.
Na haar vertrek naar haar werk in
Bourgondië zoals ze hem vertelde, was hij gestopt bij de bloemenwinkel en had
hij een ruiker witte rozen gekocht die hij in een witte vaas geplaatst had op
de tafel voor hem, teken van haar aanwezigheid in zijn huis al heeft hij
hiervoor geen rozen nodig. Maar deze bloementuil blijft het centrale punt in
het wondere gevoel dat hem ondersteboven houdt.
Het is naar dit punt dat hij telkens
wegdroomt terwijl hij doende is. Terwijl hij orde brengt op zijn schrijftafel
en de boeken stapelt waar ze horen te liggen. Terwijl hij de haard klaar legt
voor het uur dat hij haar ontvangen zal, de meubels afstoft en rondgaat met de
stofzuiger. Welke eenzaamheid kan me nu nog deren, denkt hij. Ik leef hier en
zij leeft in de verlenging van mij en ik van haar. Laat het zo blijven. Zo
helpe ons Hij of Het die, dat, ons hoe ook, heeft samengebracht.
Chopin op de radio. De piano boven het
orkest uit. Altijd heeft hij er moeite mee orkest en piano samen te nemen en te
luisteren naar hun conversatie. Hij denkt: Anja is de piano, het orkest is al
wat omheen mij is, meubels en boeken, schilderijen en tekeningen, stukken
wortels, schelpen en stenen; de stilte ook van de muren en van de tuin met de
bomen in de wind, de luchten er boven. En zij: pianoklanken drijvend lijk
bloesems op het water tussen wilde eenden en meerkoeten.
Zij rustig hart van jaren: rust is
onze bestemming. Laat je wemelen in de herinnering aan haar. De bergen sluiten
je in met hun ruimte, met het vroege licht van je late jaren. Je bent met haar
op de gletsjer. Het kraken van de ijskorrels onder je voeten, het vloeien van water
in kleine ondiepe geulen en dan met groot geruis, in de brede kloven waar je
omheen moet. Zij rustig, hart van jaren: rust is onze bestemming.
*
En, toen ze in de vallei kwamen waar
hun wagens geparkeerd stonden, daar waar de Navizence met grote kracht door de
vlakte stroomt, daar waar ze schoenen en kousen uittrokken om te gaan staan in
het ijskoude water en hij haar benen zag, naakt tot boven de knie onder de
opgetrokken varappe-broek en hij
haar zeggen wilde hoe mooi ze wel was.
En, toen ze in de wagen stapte, ze nog
even wachtte. Hij stond ter hoogte van haar open raam. Ze keek hem aan, woorden
gingen komen maar kwamen niet. Ze startte de motor en reed een paar meters.
Toen stopte ze. Ze wachtte tot hij aan haar raam stond, hij dacht tranen te
zien of waren het tranen bij hem: Dank voor de gletsjer, het was groot en niet
te vergeten, ik zie je terug zegde ze nog. Hij voelde een lichte pijn in zijn
ogen: Ciao en ze reed weg van hem.
Hij volgde haar, zag haar rijden langs
de aarden hobbelige weg, zag hoe ze een paar waterplassen vermeed, hoe ze de
smalle brug overstak op de plaats waar de weide rechts van de weg bezaaid is
met gevlekte orchideeën en links een klein moeras vol witwollen linaigrettes. Hij zag haar rijden op de
brug over de stroom, en dan verdwijnen tussen de vele geparkeerde wagens. Dan
zag hij dat ze stopte, op de hoger gelegen weg en uit haar wagen kwam, een
klein onooglijk iemand die zwaaide, haar zwaaiende hand boven de schaduw uit,
in het licht.
Zij rustig hart van jaren: rust is
onze bestemming en Chopin moet verliefd geweest zijn als hij zijn eerste
pianoconcerto schreef.
|