Vandaag schijnt het hem toe dat hij
van in zijn jeugd omgeven was door zijn wolk. Immers, van jongs af was in hem
de drang tot schrijven aanwezig. Achteraf gezien weet hij ook dat er nimmer
ofte nimmer een ogenblik is geweest dat hij deze idee volledig heeft opgegeven;
dat zijn lectuur, zijn diverse pogingen en dan vooral het dagboek dat hij
bijhield, à rato van meer dan honderdduizend woorden per jaar, dat dit alles
gezien kon worden als een voorbereiding op het grote werk dat later, dus nu,
komen moest.
Hij heeft ook nimmer een
zondagsschrijver willen zijn. Hij heeft gewacht tot het ogenblik dat zijn
beroepsbezigheden in de zetel van de NBB te Gent, waaraan hij steeds zijn beste
krachten heeft gewijd, afgesloten waren, om met de inzet van zijn hele persoon
in gang te komen.
En waar kwam hij uit: een verhaal over
de Hel van Dante; een bundeling van
Fragmenten uit zijn dagboeken en, wat
gedichten, die totaal los stonden van de poëzie van vandaag: geschriften die
enkel wat vrienden en kennissen kregen toegestuurd.
Maar zijn wil en verlangen op te
stijgen in de ruimte, zijn overtuiging dat, indien anderen het al zouden
geschreven hebben, hij, zoals in een Romaanse kerk het licht uit het oosten een
andere inhoud geeft aan de ruimte binnenin dan het licht uit het zuiden of het
westen, hetzelfde vertellen wou met een ander ingesteld zijn, komende van uit
een andere dimensie of liever naar een andere dimensie toe.
Aarzelend eerst, tastend en zoekend,
tot hij beseffen ging dat het boek aandrong om geschreven te worden, in feite
is het een foto geweest, is het een ontmoeting onder de bomen van het bos
geweest, die alles in gang hebben gezet. Een uiterst vreemde idee die hij niet
nalaten kan te vermelden alsof het boek zelf wilt dat dit wordt opgetekend. En
hij alleen weet dat tot hier toe, heel wat zaken voortdurend zijn blijven
kronkelen en wringen om toch maar niet achtergelaten te worden.
*
Luisterend naar wat ze vertelde over
haar ouders, over haar huwelijk en haar scheiding, over haar jeugd en haar
werk, hoorde hij dat ze nu, als binnenhuisarchitecte, werkte aan twee
belangrijke opdrachten die haar volledig in beslag namen.
Hij zag terug de beweging van haar
handen terwijl ze sprak, de rustige glans in haar ogen die hem niet loslieten
en hij wist zonder het te weten, dat de schaduwplaats, die zijn echtgenote
gelaten had, lichter en lichter werd. Hij voelde dat de meubels rond hem, de
boeken en tijdschriften, de haard die al klaar lag om aangestoken te worden,
dat alles zich verstilde in een wachten op wat nu komen kon.
Ze vertelde hem, als ik die namiddag
van jou ben weggereden, zonder ook maar een teken van mij te hebben
achtergelaten, was het omdat ik wist dat elk woord in meer me binden ging aan
jou. Terwijl er vooral was wat ons scheidde, niet zozeer de jaren maar ik dacht
dat er in je hart, dat misschien nog weende om de overledene, geen plaats open
was voor mij, zoals jij zult gedacht hebben dat er geen plaats was voor jou in
mij.
Hij wou haar zeggen dat er een grote
plaats vrij was nu. Maar ze ging verder: En toch, ik hoorde je gevoelens in de
klank van je stem en binnen in mij was er iemand die riep: houd me, houd me,
laat me zo niet weggaan. Maar de woorden die konden gesproken worden kwamen
niet. Ik weet niet meer hoe ik weggereden ben maar toen ik in de zon kwam,
verblind door het licht en de tranen, wou ik stoppen nog en roepen naar jou,
maar een andere in mij, is verder gereden. En nu zit je hier voor mij. Ik weet
nu waarop ik altijd heb gewacht, het was op dit weerzien met jou en dit
weerzien lijkt me nu alsof alles wat ik gedaan heb tussendoor, in het
vooruitzicht was van deze nu-ontmoeting, alsof alles getimed was in het leven.
Ugo dacht aan het boek in psalm 139,
hij dacht aan het vreemde in zijn leven, aan de vele momenten die hij als
uitzonderlijk zag: het kan, Anja, het kan, dat we in het oog gehouden worden,
misschien door zij die overleden zijn en in een andere wereld leven, zij die
onze gedachten beïnvloeden. Het kan allemaal. Maar er is nu wat is, en ik ben
er gelukkig mee, ik voel me er wonderlijk goed bij, het is een gebeuren uit de
duizend om opgetekend te worden voor het nageslacht. Zelfs al vinden er
wellicht elk ogenblik van de dag her-ontmoetingen plaats zoals die van ons.
Je vindt ze dus niet uitzonderlijk?
Neen, laat ons stellen dat onze
ontmoeting geschreven stond - hij dacht geschreven stond van het ogenblik af
dat ik ben beginnen schrijven met inkt lie
de thé, maar hij verzweeg dit - al wat we doen is dan in het vooruitzicht
van wat er komen moet?
Ja, en deze in het vooruitzicht van
al wat erna zal komen. Achteraf lijkt het toch zo. Denk je, Ugo, dat iemand
weten zou wat dit komende ons brengen zal?
Hij wist dat hij dit ogenblik altijd
houden wou: Het staat geschreven in de lijnen van je handpalm wordt er gezegd
en er zouden er zijn die deze lijnen ontcijferen kunnen.
Of geschreven In de sterren. zegde
ze. Het kan, die ganse maand augustus had ik rondgelopen met de idee de Besso
te beklimmen maar had niemand om me te vergezellen en toen mijn vriend
vertrokken was naar België heb ik, zo maar, op een avond besloten de beklimming
van de Besso desnoods alleen te doen, ik zou wel een gids vinden. Een verlangen
dat niet te stuiten was, alsof jij me riep vanuit de nevels van je bestaan.
Dit kan, het kan dat ik je geroepen
heb, al kende ik je niet. Ik was de avond van je beslissing met Robert en
Gustave al in de berghut, en misschien heb ik, toen ik de slaap niet vatten
kon, gedroomd iemand te ontmoeten zoals jij. En de volgende morgen, regende het
en was het weer te onzeker, zodat we de Besso hebben uitgesteld tot de volgende
dag, de dag die jij gekozen had voor jouw beklimming.
|