Alles is bij mij toegespitst op de
woorden die ik neerzet. Zo, wat of wie ik nog lees is vooral mezelf. Elke dag
herlees ik ettelijke malen wat ik schreef alvorens het toe te voegen aan de
massa. Ik haalde aldus, voorbij de honderdste dag, meer dan honderdduizend
woorden.
Naast mij liggen twee Standaards der
Letteren, met in elk van ze twee zinnen die ook mijn zinnen hadden kunnen
zijn. Een eerste van Joe Moran, professor of English and cultural history,
in de SdL van 23 november; een tweede van Maryse Condé, schrijfster uit
Guadeloupe. (In de SdL van 7 december noemt Inge Schelstraete haar: een pittige
pestkop van 81 jaar).
Het zijn schrijvers die ik niet ken,
ik weet zelfs niet of ik ze, eens dit avontuur voorbij, lezen zal. Maar ik ben
hen dankbaar omdat ze dingen hebben geschreven die voor mij bakens zijn: Maryse
Condé: Een schrijver heeft meester noch
model. En Joe Moran die een lans breekt voor slow reading*, wat past bij mijn
slow writing.
Ik onderlijn dit hier omdat het de
enige verdediging is die ik heb als schrijver; die ik heb als iemand die in
feite schrijft over iemand die een boek schrijft en niet blijkt te weten wat
het belangrijkste is het verhaal dat hij opbouwt of de wijze waarop het tot
stand komt.
Ik schreef dit hier, op dag 99, omdat
het gebeurde dat in mij een vermoeidheid was gekomen, dat in mij stemmen waren
opgestaan om abrupt af te sluiten. Het boek haalde me te veel overhoop, het
vergde te veel van mijn krachten, daarenboven vond ik dat ik voldoende woorden
had en dat ik hiermee gezegd had al wat in mij was om te zeggen.
Op dag negenennegentig echter zijn er ineens
nieuwe perspectieven geopend: had de dood van Hugo Claus, van het nichtje van
Marc H., of van het zoontje van Louis R. er iets mee te maken? Het kan, ook het
feit dat ik verzadigd scheen, dat het
bedenken van wat ik schrijven zou ineens een te grote last werd. Alles
kan. Ik dacht er zelfs aan te zeggen dat ik begonnen was haar kamer op te
ruimen en terug te beginnen met het etsen en het tekenen. De reden wellicht
waarom ik gedacht had aan Schleiper waar ik wist de koperen plaatjes te vinden,
de etsnaalden, het etspapier en al wat nodig was om te herbeginnen.
En dan was er het voorval, de
onverwachte ontmoeting die ik gebruiken kon om verder te gaan, hoe wist ik nog
niet maar er waren plots nieuwe mogelijkheden, nieuwe wegen die konden gevolgd
worden en die op een passende wijze dit boek, dit avontuur zeg ik, zouden
kunnen afsluiten. Zo, is het de ontmoeting geweest - eigenlijk in zich
onbelangrijk - een vriend, Dorsan G., die ik tegen het lijf liep op het
ogenblik dat ik in de koffiebar van de Donkersteeg wou binnengaan. Was deze
ontmoeting die maakte dat ik weten zou hoe verder te schrijven, gewild door
iemand of, door het boek zelf?
Ik wil er aan denken, ik moet weten
dat er tal van zaken zijn, gekende en ongekende die bij het tot stand komen van
dit boek van belang zijn geweest. Ik wist het niet maar het zal wel zo geweest
zijn, in het verleden zijn er ook heel wat voorvallen geweest die richting
aangevend zijn geweest voor wat er na kwam.
Meer en meer denk ik eraan, en ik
zegde dit al: het is het boek zelf dat zich schrijft dankzij de omstandigheden.
Want, om even cynisch te zijn - echter niet wildvreemd - het had ook gekund dat
iemand anders het einde zou geschreven hebben zeggende: dit zijn de laatste
woorden van Ugo, hij was aan de vijver, hij is uitgegleden, in het water
terechtgekomen en er niet meer uitgeraakt. Maar dit zou maar al te lamlendig geweest
zijn.
*Joe Moran: Stop met scrollen en scannen en probeer slow reading
als je traag
leest, geef je je tijd cadeau aan iemand anders, de schrijver, zonder garantie
op rendement, en met het risico dat de tekst je verveelt of ongemakkelijk stemt
omdat hij vreemd of moeilijk is.
|