Hou me zegde ze, hou me heel even.
Hij haalde haar naar zich toe, zijn arm om haar schouder, wat hij zo lang al
had willen doen. Hij droomde natuurlijk, maar ze was dicht bij hem, zo levend
dicht tegen hem aanleunend. De herinnering lijk een doorzichtig kleed over zijn
gedachten. Hij droomde: het was ondenkbaar dat zij, die op die namiddag in augustus
van welk jaar ook, was weggereden van hem, hier voor hem stond.
Hoe kan het, Ugo, hoe kan het dat ik
jou, vandaag, op dit uur, hier op deze plaats terugvind. Is dit toeval of is
het iets dat niet anders kon dan eens gebeuren?
Hij dacht te zeggen dat het geschreven
stond deze morgen, op alle plaatsen en in alle sterren: Het wordt toeval
genoemd, het kan voorbestemming zijn, maar ook niet, echter nu jij het bent kan
het enkel een ontmoeting zijn die al lang wachtte om plaats te vinden.
Maar hij was er niet zo zeker van. Hij
had nog mensen ontmoet, zo in de straat, mensen die hij in lang niet meer had
gezien, hij had hierover nooit gedacht dat het zijn bestemming was hen opnieuw
te ontmoeten. Nog onlangs bij het buitenkomen uit een winkel waar hij een gsm
was gaan kopen stond voor hem Dorsan G. die hij vroeger gekend had, klaar, om
de winkel binnen te gaan. Die ontmoeting hield geen belofte in, maar hier wou
hij maar al te graag aannemen dat hun ontmoeting gewild was.
Of is het toch toeval? vroeg hij
haar, denkend dat bestemming in een door God verlaten plaats te veel gewenst
was.
De geluiden in de straat lijk het
geruis van aanrollende golven: Weet je, Ugo, als het toeval is dan ligt dit
vandaag aan enkele kleine details, is het een kwestie van minuten, van seconden
geweest, om dan maar niet te spreken van al wat aan die kleine feiten van
vandaag is voorafgegaan. Ik had nu in de wagen moeten zitten op weg naar
Bourgondië en toch ben ik hier, alsof dit ogenblik een vervolg was op het
ogenblik dat ik, in die wondere maand augustus, ben weggereden van jou.
Trouwens, ik had toen nimmer mogen weggaan van jou zonder je adres of telefoon
te vragen. Ik had dan geen tien jaar moeten wachten om je terug te zien.
Tien jaar, zegde hij, tien jaar
al?
Wat had hij gedaan in die tien jaren
die voorbij waren opdat hij hier vandaag, op dit ogenblik van die tijd die
voorbij is, zou gestaan hebben? Niet zo veel eigenlijk, de jaren waren voorbij
gerend, enkel wat geschriften hadden ze nagelaten, wat luttele woorden, halfvergeten
herinneringen her-opgeroepen, en nu meer dan ooit als een paal boven water, het
boek dat zich plots verder schreef.
Je hebt gelijk, Anja, nu je hier voor
mij staat is er opnieuw het ogenblik van het afscheid in die enorme ruimte van
de bergen, in het grote licht van die maand augustus. Wat er tussen ligt is een
holte.
Het is inderdaad als een holte, als
een leeg vat, maar ik, ik ben hier in deze stad komen wonen en jij, woon je
hier ook?
Ik woon hier nog altijd in gedachten,
het is de stad waar ik van houd, maar na de Bank ben ik terug gegaan naar de
plaats van mijn jeugd en woon ik nu in S. een twintigtal kilometers hier
vandaan.
En toch ben je hier, precies waar jij
en ik moesten zijn. De wegen van je God zijn ondoorgrondelijk.
Het is niet God, wie Hij ook moge
zijn, het is het web waarin verweven ligt al wat ooit geweest is voor jou en
voor mij, dat gemaakt heeft dat we hier vandaag voor elkaar zouden staan - om
je te kussen, dacht hij, om je te houden en lief te hebben, dacht hij zoals
het geschreven werd.
Door God?
Door het web gebeurtenissen, dat
misschien God is, maar dan niet de God van onze jeugd.
Ze stonden nog steeds voor de ingang.
Mensen kwamen buiten, andere gingen binnen. Hij dacht, als ik alleen gebleven
ben, was het omwille van haar, was het opdat hij haar thans zou kunnen zeggen
dat hij nog steeds zonder vrouw was, omdat het voorzien was dat hij haar
vandaag, de eerste dag van de nieuwe lente, ontmoeten zou? Heb je even tijd,
vroeg hij, kunnen we hier wat verder een koffie gaan drinken?
En je boodschappen dan?
Die kunnen wachten, ik had enkel maar
wat inkt nodig.
Kom je daarvoor naar Schleiper?
Neen, ik weet nu dat ik kwam om je
terug te zien, het was duidelijk een rendez-vous, zoals Paul Eluard het wist - met de liefde dacht
hij - met jou Anja.
Graag dan, nu ik je heb, laat ik je
zo maar niet los.
Hij nam haar gevulde Schleiper-tas
over en ze wandelden naar het dichtst bij gelegen café of restaurant of wat het
ook was. Hij zat er waar hij zitten moest, zij voor hem, hij voor haar, handen
op de tafel die naar elkaar toegingen. Zegde ze:
Herinner je, Ugo, toen ik die
namiddag weggereden ben en na enkele seconden ben gestopt heb ik je toch gezegd
dat dit geen afscheid kon zijn. En jij hebt toen geantwoord dit is een à Dieu, de groet van de mensen uit het
dorp, ik zie je terug als de Dame Fortuna van Dante het wilt en je voegde er
nog aan toe, want je woorden zijn me bijgebleven, dat ik me in jou had gezaaid,
in je lichaam als in je geest en dat uit dit zaad een boom zou groeien. Maar,
denken nu dat ik je op een flits na had kunnen missen, denken dat ik van morgen
klaar stond om weg te rijden naar dat dorp in Bourgondië, en toen ik buiten
kwam en er aan dacht dat ik eerst boodschappen te doen had: papier en stiften
en kleuren te halen bij Schleiper, ben ik hierheen gekomen alsof jij het was
die me riep, alsof mijn geest je aanwezigheid had aangevoeld.
Sheldrake, zegde hij onmiskenbaar
dacht hij - zijn morfische resonantie!
Wie, vroeg ze hem, wie regelde
dit, jij?
De golven omheen jou en mij, en al
wat is, al wat is van het voorbije en het nog komende, van de bergen en de
gletsjer, van de wolken hier en van het landschap en, nog meest van al,
aanwezig in de hoop die leefde in ons, de hoop ooit elkaar terug te zien.
Magie. Wat je daar opsomt is magie, is
het magische van het zijn, dus bestemming. En de tijd er tussen was, zoals je
zegde, de holte van het weg-zijn-van-elkaar.
Ze was ouder geworden, rijper, wijzer,
inniger. Haar lichtende ogen grijs bijna, haar mond, iets breder misschien dan
normaal, haar blonde haren met het licht erover, goud en zilver en de rode
sjaal achteloos over haar schouders. Ze was vrouw, vrouwelijk en toegankelijk
zoals ze voor hem zat.
|