Achter de schermen van het dagelijkse,
in het onbewuste, het ongekende, het nog ongrijpbare, worden de wegen getrokken
die we bewandelen zullen om uit te komen op nieuwe plaatsen, nieuwe kruispunten
in ons leven. Of, anders geformuleerd, je ontkomt niet aan wat voor jou, waar
ook, staat of wordt opgetekend, altijd, altijd ben je aanwezig op het precieze
ogenblik, op de precieze plaats, waar je zijn moest opdat gebeuren zou wat je
te gebeuren stond. Je ontkomt er niet aan en als je er over nadenkt stel je
vast dat elk kruispunt, zoals je het noemen wilt, ver, heel ver in de tijd ligt
- ooit schreef je, bij je voorouders, Neanderthalers - in elk geval je leven is
een snoer van kruispunten, het ene vloeiend uit het andere.
Die bewuste morgen had hij, vóór de
dag opkwam de laatste paginas van zijn manuscript herlezen en er verder aan
gewerkt tot voorbij Hugo Claus, en was er in hem, om wat hij geschreven
had, bij het ontbijt een voldaan gevoel om redenen die hij dus
kende en ook om redenen die hij niet kende maar die hij vaag, ergens als een
gele vlek - une tache jaune - aanwezig voelde. Hij was buiten gegaan in het
prille breekbare licht over het erf en tussen de bomen en hij zag er een
belofte in, het was lente, duidelijk lente, hij vergiste zich niet, hij zag het
ook hier, zoals aan de Leie, in het teergroene van de treurwilg met vinken en meesjes
onderste boven aan de zaadzakjes die hij er in opgehangen had. Hij voelde zich
los en ruim, hij voelde zich oneindig, want hij wist voor zich zelf dat hij in
zijn manuscript gedachten had samen gebracht die waardevol waren. Zelfs als
over zijn werk gezegd zou worden, dat het elitair was: een soort dagboek dat te
hoog gegrepen was en dus geen hapklare literatuur, wat er stond voldeed hem.
Hij had gepresteerd wat hij zich voorgenomen had en dit binnen de tijd die hij
zich gesteld had. Hij vond zelfs dat hij het afsluiten kon, dat hij er niets
meer aan toe te voegen had dat er een meerwaarde zou aan geven. In de nacht had
hij zelfs gedacht terug te gaan naar zijn tekenen en zijn etsen, maar zeker
was, hij had een vrije dag verdiend, en maakte zich klaar om naar de stad van
zijn hart te gaan, al was het maar om eens door de boekenwinkels te lopen,
misschien even binnen te gaan in die prachtige, gerestaureerde Sint-Niklaas
kerk en ook, en dit mocht hij niet vergeten, een paar flesjes Herbin-inkt te
gaan halen bij Schleiper, waar hij in lang niet meer was geweest.
Hij kleedde zich in stadskledij, sloot
alles af, nam de wagen en reed weg door de verlaten straten van het dorp: een
snipperdag, dacht hij, kan er wel af.
*
Nu hij beseft dat alles gebeurd moet
zijn zoals het ergens voorzien was, wist hij dat de beslissingen die we nemen
en de gebeurtenissen die zich voordoen, altijd het gevolg zijn van tal van
kleine als van grote feiten uit je leven en uit het leven van anderen; dat al
deze feiten met elkaar, waar ook beleefd of ontstaan, verweven liggen, in en
over elkaar geschoven worden, en dat elk nieuw gebeuren het resultaat is van
deze verweving waar we totaal geen vat op hebben.
En wat het toeval betreft, want dit is
het woord waar hij aan denken zou, weet hij wat de grote Jorge Luis Borges wist
te zeggen over het gebeuren dat hem in aanraking bracht met de drie kleine
boekjes van de Divina Commedia, een
gebeuren dat hij niet wou zien als toeval, want schreef hij: Het toeval (alleen dat toeval niet bestaat, dat wat
we toeval noemen onze onwetendheid is, over de complexe machine van de
oorzakelijkheid) maakte dat ik kennis maakte met drie kleine boekjes in de
boekenwinkel Mitchell...
Het kon dus
dat de hoop zelf dat iets gebeuren zou, de oorzaak zou zijn van een zich
stilaan (in het geniep) vormende werkelijkheid. Achteraf zal hij haar zeggen
dat hij die voormiddag, ingesteld was op het komende, en dat dit het was dat
hem had weggelokt naar de stad alsof hij er naar toe gezogen werd, alsof er een
roep was, een aanwezigheid was die hem wachtte. Het wondere was dat hij ook die
morgen in hem nieuw leven voelde, alsof er van het omringende een krachtige
impuls uitging, alsof er in de voedingsbodem van het voorbije, duizend zaden
klaar lagen om te ontkiemen, zoals dit al was gebeurd in de houten wijnkist
waarin hij gezaaid had in de rijkste aarde en hij, vóór zijn vertrek, doorheen
het met waterdruppels bedekte glas, de eerste groene stengels, elk met een beginnend
blaadje had opgemerkt.
Achteraf ook, zocht hij naar een reden voor hun her-ontmoeting. Hij dacht die toe te mogen schrijven aan de geur van de
aarde die morgen of aan de vreugde die hij gekend had toen hij zijn tekst
herlas, of nog aan iets helemaal anders dat hij niet vermelden wil om niet over
te komen als een heretic. Maar het
was bijna automatisch dat hij zonder veel na te denken de wagen had genomen en
via de snelweg naar het centrum van de stad was gereden waar hij voor het
Gerechtshof, uitzonderlijk als voorbehouden voor hem, een parkeerplaats had
gevonden van nu af was alles tot op de seconde na getimed, maar dit wist hij
niet hij stapte uit in het gewoel van de stad dat hem omhulde, stak de Leie
over en nam rechts de Ajuinlei, waar hij zag dat die inkom van Schleiper gesloten
of afgeschaft was en dat hij de ingang Onderbergen nemen moest, een huizenblok
om en dit, dacht hij, voor een paar flesjes Lie de thé- inkt, echter voor hem even noodzakelijk als de oude
Sheafferpen. Een inbeelding misschien maar bij het schrijven is voor hem elk
detail van belang. Hij kwam aan de ingang Onderbergen, op het ogenblik dat de
glazen deur openschoof en een dame buiten stapte. Een ogenblik stonden ze oog in oog en
toen greep ze zijn arm:
Cabane
du Grand Mountet, zegde ze, Ugo. Ze sprak zijn
naam, een naam waarvan hij nimmer gehouden had, maar voor haar was het een
blijheid.
Anja, zijn stem klonk hees, hij
droomde.
/...
|