Boeken ook: de nachten lang en
wegdromen terwijl hij las en in gedachten op plaatsen was die hij zo goed
kende, een lichaam, tegen hem gedrukt, warm en slank, dat hij omknellen kon met
een arm, als hij wandelde met haar, in de herfst of in de lente en in de winter
zelfs, langs de stroom, met de reiger op de oever en de eenden die neerstreken, soms.
En nog kan hij niet los van wat was
als hij s middags neerligt op het bed met het venster open, de meesjes en de
merels en de mussen en het in gedachten zomer is met de wind over het wiegende
koren en ze beiden diep in het korenveld waren doorgedrongen en zijn hand
geschoven onder haar half open bloes, een kleine godin die ze toen was. En
omdat ze niet wachten konden, omdat het leven zo overrompelend was, zo
tintelend, zo bruisend om hen heen, het gouden stuifmeel dwarrelend over hen tot
diep in hen zich vasthakend. Terwijl ze opstegen met de leeuwerik, als ze
neerlagen in de warme aarde, met haar hand in zijn hand en ze kleiner werden
naarmate de leeuwerik hoger klom: het golvende korenveld met de akkers en
velden er omheen, en de donkere vlek van het bos. En zij beiden, beweegloos,
ademend met het koren, ademend met de aarde, tussen het rood van papavers en
het blauw van korenbloemen.
Zovele herinneringen die hij niet meer
houden kan. Hij is het medium langs waar alles zich opnieuw voltrekken kan,
waziger steeds en meer en meer herleid tot de essentie, de sappen, de
zaadcellen ervan.
Hij denkt, als ik dit alles
neerschrijf dan blijft dit hier in tekens omgezet; als hij schrijft dat ze
beiden blootvoets door het warme, mulle zand van de veldweg wandelden, dan
blijft dit behouden en kan er nimmer iets aan gewijzigd worden, niets in min,
maar veel in meer.
Zoals hij zich uit Dokter Zhivago
nog herinnert hoe Yuris moeder begraven wordt en Yuri de nacht doorbrengt in
een cel van het klooster met door het raampje, het zicht op de tuin met de
bevroren groenten. Ook dit beeld blijft bewaard voor de
eeuwigheid, alsof hij het zelf heeft beleefd, heeft neergeschreven.
*
Het is lente denkt hij, het is
onherroepelijk lente, de aarde bloedt, de luchten ruiker naar zonnebloemen, in
hem is een groot verwachten, iets dat op het punt staat te gebeuren. Hij is op
weg naar de club waarvan hij lid is gebleven. Twee bijeenkomsten - telkens de
eerste donderdag van de maand - heeft hij gemist en de voorzitter had hem
gebeld en gevraagd of hij ziek was. Neen, helemaal niet had hij gezegd - niet
dat hij ziek was van het schrijven - maar hij ging komen. Hij zit neer aan
tafel in een bekend restaurant aan de oevers van de Leie. Vóór hem de weidevlakte die begint aan de
boorden van de stroom en in een lange, trage, zuivere beweging, zich uitstrekt over
de weiden tot de huizen en bomen aan de horizon, met in hun midden, er boven
uit, zoals het hoort, de toren van de dorpskerk.
Links
de canadabomen, een compacte massa die het kasteel van Ooidonck bijna volledig
verbergt en, rechts, de droombomen, linden, eiken, beuken, hun kruinen geëtst
tegen de grijze luchten; dichterbij, een brede treurwilg, teergroen al, het
eerste teken van wat nakend is.
Hij
aquarelleert dit in woorden zoals een vriend die ging - zoon van Albert
Saverijs, de schilder - het placht te doen als hij hier met hem aan tafel zat.
Hij ook zou gezien hebben dat er plots een straaltje zon uit de wolken kwam.
Hij ook zou gezien hebben hoe in de verte een band licht over de weide gleed en
hoe er gekleurd werd in een grote variatie van groenen tot waar de meeuwen zich
vallen lieten in het overstroomd gedeelte, en zwermen ganzen neerstreken, en
hoe, aan hun voeten bijna, op het glinsterwater, meerkoeten wegdreven naar hun
bestemming.
Turbulentie
in hem om de middag die hen samenbracht: de stemmen door elkaar, de gezichten,
de verhalen over wat gebeurde of ging gebeuren. Hij denkend aan de schakeringen
groen en de band licht alsof hij deze de kleuren bevruchten wou en ook turbulentie in hem om
wat hij hen te zeggen had: woorden die hij klaar had om gesproken worden, als zijnde
de gedachten van de verre bomen, woorden die zich mengen zouden met de rimpels
op de Leie - het gesprek van het licht dat zich mengt met water - Rimbaud moet
er een gedicht over geschreven hebben.
En
dan is het, terwijl er het trage vloeien van water is - hij ziet het, zoals het
gisteren was en het morgen zal zijn als niemand van hen hier nog aanwezig is - is
het zijn beurt om zoals het gebruikelijk is, de maaltijd te openen met een
gedicht of een tekst of een woord dat vroeger een gebed moet geweest zijn.
Hij
heeft iets voorbereid. Hij heeft een tekst geprint en uitgedeeld, een tekst die
hij ooit heeft opgetekend, toen ze, na
hun overtocht naar Dover, in Rye, overnacht hadden in the Mermaid en hij, in de valavond, de parish church had bezocht en de tekst in the south transept window, had overgeschreven. Hij staat recht voor
hen. Hoort, zegt hij, wat geschreven staat in de glasramen van de parish church van Rye:
Jupiter Comet Moon Sun Milky way Saturn
O ye angels of the Lord
O ye fire and heat
O ye lightnings and clouds
O ye wheels
O all ye beasts and cattle
O ye waters
O ye winter and summer
The earth
O ye seas and floods
O ye priests of the Lord
O ye shower and dew
O ye ice and snow
O ye mountains and hills
O ye whales and all what live
in the waters
O ye children of men
O ye winds of God
O ye nights and days
O all ye green things upon the
earth
O all ye fowls of the air
O ye holy and humble men of
heart
Er was stilte toen hij zweeg, allen wellicht verwonderd,
verbaasd: Ik weet niet, zegde hij, of ik de tekst goed gelezen heb, mijn
Engels kan beter. Ik weet evenmin hoe deze
te ontcijferen is, maar het is een oude tekst, gedacht en geschreven door iemand
die wellicht dichter tot God stond dan wij, door iemand die verweven was met
God en de natuur, met de Kosmos zelfs. Dit wou hij open op de tafel leggen en open over het
landschap hier dat van de Leie is: een wereldbeeld van wat toen hier ook aanwezig
zal geweest zijn en nu aan het verdwijnen is.
Hij stond daar voor de vrienden
aan de gedekte tafel. Voor hem uit de Leie beemden, het licht erover, wijd open
nu, de wolken laag. Zijn woorden die nog even hangen bleven, hij nog rechtstaande,
de vrienden die keken naar hem: holy and
humble men of heart, zoals hij hen noemen wilde en zoals hij wist dat ze waren.
|