)
Hij
herademt, na dagen van regen en grijze luchten, heeft vanmorgen het licht de
klank van zilver en van groot verwachten, zo voelt hij het toch. Hij had lang
geschreven te lang misschien - over de meest geciteerde 3, 19-passage in de
Genesis van de Bijbel - een tekst die hij misschien zou overnemen in zijn
manuscript - het had hem heel wat moeite gekost, maar nu het opgetekend stond
was er ook een (jeugdige) lichtheid in hem. Hij dacht dat het de dag was om in
de namiddag naar de vijver te gaan, want hij was er in lang niet meer geweest.
Hij dacht er zelfs aan, Ray uit te nodigen om hem te vergezellen, maar, zoals
hij aan Ray dacht moet ook Geert aan hem gedacht hebben want hij belde hem om
te zeggen dat de weg naar de vijver door wegenwerken geblokkeerd was en dat dit
wellicht enkele dagen duren zou. En ook in Ray was hij aanwezig want deze wou
weten hoe de voordracht geweest was en hoe het stond met zijn verhaal over
Akhnaton. Ugo herinnerde zich ooit te hebben afgevraagd hoeveel levens we wel
bevolken? Vandaag waren er dus duidelijk twee:
Met
Akhnaton? Wel goed en ook niet goed, had hij Ray geantwoord, goed omdat het
een ongewoon interessant boek is, een soort detective verhaal doorheen de
oudheid, en niet goed omdat er een belangrijk punt moet worden bijgelegd
alvorens een definitief besluit kan genomen worden. Maar, mijn beste Ray, je
waart vanmorgen in mijn gedachten, als het je past kom eens langs deze namiddag
dan vertel ik je meer over die man van ons.
Ik
kom en ik kom alleen, Jane is met haar dochter naar de stad.
Ray
kwam in de namiddag. Galant met een kleurrijke wollen sjaal om de hals, a real gentleman. Ze stonden op de
binnenplaats te kijken naar de sneeuwklokjes in bloei en de tulpen die al uit
aarde kwamen, ook de blauwe druifhyacint, zelfs in de rabarber was er al
beweging: Je ziet, Ray, de eerste tekenen van het nieuwe leven zijn er, we
hebben eens te meer de winter overleefd.
Ja,
Ugo, hier in deze geslotenheid van de binnenplaats zijn de tekenen duidelijk
zichtbaar, maar weet je wat me telkens opvalt als ik hier kom, het is het
ovenhuisje, het staat er beweegloos, perfect qua afmetingen, kleur en vorm, en
toch bewegend, een levend iemand bijna, meer een iemand dan een iets. Is je dit
nog nooit opgevallen?
Dat
huisje, inderdaad is bijna een vriend, neem het weg en het huis, het oude huis
sterft van eenzaamheid. Dit is in elk geval het gevoel dat ik heb als ik buiten
kom, en wat meer is, het staat er waar het moet staan en nergens anders. Het
bemeubelt het erf en de bomen er om heen, het is een blijdschap voor het hart.
Juist,
heel juist, Ugo, jij zegt het, we voelen het allebei, maar is er iemand anders
die er zo over denkt of spreekt?
Hoeft
ook niet, Ray, hoeft ook niet, maar wij bekijken het zo en dit is me voldoende.
En nu we het samen hebben opgemerkt zal dit als een ode aan het ovenhuisje,
geacteerd worden.
Het
begin van een nieuw hoofdstuk?
Ja,
zoals je het wilt, een voor velen onbelangrijk feit: een dood iets verheffen
tot een levende aanwezigheid. Het is voor mij, in elk geval, meer dan een
standbeeld. Maar de tijd van ovenhuisjes is voorbij, zoals vele zaken voorbij
zijn.
Wat
niet belet, Ugo, dat het te betreuren valt, en zoals jij erover spreekt vind ik
het jammer dat er geen op mijn erf staat; van nu af weet ik dat er iets
ontbreekt dat er had moeten staan, dat er wellicht ooit gestaan moet hebben,
maar verwijderd werd als een overtollig iets. Jammer.
Ze
stonden daar in het volle licht van een bijna-lente-namiddag; ze stonden er,
hun al lange schaduwen over elkaar gelegd, maar de wind was koud, vond Ugo, hij
droeg enkel een pullover over zijn hemd, het was dus beter dat ze binnen
gingen.
Ze
zaten neer op de sofa voor de vlammen in de haard. Er klonk pianomuziek in de
kamer, Zoek niet naar de componist, zegde Ugo het is Scarlatti, maar ik kan
ook iets anders opleggen.
Neen,
Ugo, laat maar, Scarlatti past bij Akhnaton
Vind
je?
Ja,
ze zijn me beiden even onbekend en ook, hier bij jou is alles bedacht, hier
vind ik alles goed. Ik weet dat het muziek is die je uitgekozen hebt, speciaal
voor mijn bezoek. Maar, à propos, ik heb gehoord dat je bezoek hebt gehad van
Jane
Ja,
ze heeft me verrast, ze is gekomen op het ogenblik dat ik niemand verwachtte,
ze heeft me het boek van Bergher, over de symboliek van de tarotkaarten,
gebracht.
Ze
heeft durf gehad, je te komen storen, maar ze is, geloof me, bekommerd, een man
alleen, een schrijver dan nog. Er gaat geen dag voorbij of ze spreekt me over
jou en je boek. Moet ik jaloers zijn?
Jaloers
op mij of op het boek? Helemaal niet, man, ik zit gestold in mijn schrijven
maar ik beken je, dat ik jou al een tijdje verwachtte. Ik ben klaar met het
mysterie dipus versus Akhnaton.
Was
er ook Scarlatti als Jane hier was?
Ik
denk het niet; ik was die dag opgestaan en was beginnen schrijven en ik was
bezig toen ze hier in het begin van de namiddag heeft aangebeld. Ik was nog
ongeschoren en onverzorgd aangekleed.
Dat
heeft ze niet bemerkt, of daar heeft ze me niets van verteld. Ze wist alleen
dat ze vond dat je een goed boek aan het schrijven was en dat ze hoopte dat het
een succes zou worden. Al vreesde ze, en ik weet niet hoe jij hierover denkt,
dat het misschien een te elitair boek zou worden, te weinig verhaal en met te
veel moeilijke passages.
Het
kan en ik vrees ervoor, maar het is gemakkelijker voor me elitair te zijn dan
een gesprek te voeren over alledaagse dingen, dan zwijg ik liever en doe ik of
ik aandachtig luister, maar heel wat ontgaat me dan.
Is
wat je me nu te vertellen hebt, elitair?
|