Men beginne maar met het oudste
verhaal dat hij kent, waar Mozes, de man
van Jahweh, niet aarzelt te bevelen aan de legerleiding, die wel de mannen van
het overwonnen dorp had afgeslacht maar het gewaagd had de rest van de
bevolking, mee te nemen naar het kamp van de Israëlieten en, uit de King James
versie naast hem, Numeri, 31, 17-18: Kill
every male among the little ones, and kill every woman that hath known man by
lying with him, maar de meisjes die nog geen gemeenschap met een man hebben
gehad, kunt u voor u zelf in leven laten.
Horen we de kreten van de kinderen,
van de moeders, horen we nog de kreten van de onschuldigen die gedood werden in
welke eeuw en op welke plaats ook; denken we aan de laatste woorden die ze nog
zeggen wilden en niet meer zeggen konden en zo ze er nog de tijd toe vonden,
het gebed dat niet beantwoord werd?
Zien we nog wel de angst en de van
pijn verwrongen gezichten van de Katharen die op palen werden gespietst opdat
men in hun gezicht de duivel zou zien; de angst van hen die, in welke oorlog
ook, werden neergeslagen, gevangen gezet, onthoofd?
Geschreeuw dat de eeuwen scheurt,
terwijl hij in vrede zijn dagen slijten kan en werken aan dit boek van hem dat
met de jaren ook vergaan zal, zij het niet tot stof dan toch tot vergetelheid,
en hij het lot zal kennen van al degenen die het beste van zichzelf hebben
rondgestrooid in woorden, ineens, opgeslorpt door de tijd.
Misschien, als hij die dame,
radiéthésiste van Cap Griz Nez geloven mag die hem trachtte ervan te overtuigen
dat zijn leven van nu, al zijn derde leven was. Was dan zijn leven van nu een
compensatie voor de levens van vroeger, voor zijn angstschreeuw van vroeger,
als hij als kind van Numeri, het
zwaard op zijn hoofd zag neerkomen, of een van de zovele die verpletterd werden
en verbrand in een of andere kerk of moskee, in een of andere kamer of, van
iemand die leefde in die waanzinnige veertiende eeuw van Barbara W. Tuchman?
Zelfs, indien hij geen verklaring
heeft voor het geluk dat hij kent, de vrijheid te bezitten te schrijven wat hij
wenst, niets zegt hem, dat, op een bepaalde dag, de hel niet zal losbreken over
hem, en dat hij, al het waardevolle waaraan hij gehecht is, en dan vooral zijn
vrijheid te schrijven, niet zal moeten opgeven.
Het is absoluut nodig, dacht hij, de
God van hier en van daar, te ontdoen van zijn schors, die de mens van hier en
van daar eromheen gewikkeld heeft, om door te dringen tot de essentie van dat
goddelijke. Dit is de opdracht voor de mens van het derde millennium - of is
het al het tiende of het vijftiende millennium? - pas dan zal Zijn woordeloze
boodschap die enkel metafysisch kan zijn, kunnen benaderd en begrepen worden.
Want de geest in ons is geen toeval maar een toegift, is a vehicle, een middel om te komen tot de ware betekenis van het
zijn en van onze aanwezigheid hier in deze Kosmos. Dit wordt dan de spirituele
revolutie, de nieuwe renaissance, de nieuwe Verlichting, die de mens verheffen
moet.
Gebeurt dit niet dan mogen we, de
bewoners van deze aarde, die de Geest waarover ze beschikken konden niet meer
waardig zijn, als afgeschreven voor de eeuwigheid beschouwen en is de poging van zovelen die geïnspireerd als
ze waren, kerken en moskeeën, die tempels en kathedralen hebben gebouwd,
vruchteloos, totaal vruchteloos geweest.
Hij verloochent dan wel wat hij
schreef aan John, maar een breuk in wat op aarde kosmisch geregeld werd is, als
men even kosmisch bezig is op een of meerdere van de talloze andere planeten
van het Universum, altijd mogelijk.
Dit alles vloeit uit zijn pen en
krijgt achteraf vaste vorm. Het zijn bevliegingen, gevoed door de beelden op
televisie of de woorden in de weinige kranten die hij nog leest. Het zijn de
woorden uit de boeken, die hij naast en over elkaar heeft gelegd, waaruit hij
getracht heeft ideeën te puren die thans de mogelijkheid krijgen opgetekend te
worden, zelfs opgetekend, zoals het nog zelden gebeurt, maar misschien nog
creatiever, in de taal van zijn potloodlijnen op de grote tekenbladen van
vroeger.
In meer heeft hij zijn dagboek waarin
hij blad na blad opvult, zodat hij zien kan aan de dikte van de volgeschreven
paginas hoe ver het jaar al gevorderd is. Het staat symbool voor de droom die
hem nimmer verlaten heeft: schrijven over het leven en het beminnen en, over
wat hij denkt goddelijk te zijn.
Dit alles is aan het uitmonden in een
manuscript, in een stevig, vernieuwend, diepgaand geschrift of de uiting van
het vreemde verlangen dat hem recht houdt, dat aan zijn leven kleur en
betekenis geeft. Want wie ware hij wel indien hij dit betrachten niet kennen
zou?
|