En
het gebeurde - maar Ugo zou het pas achteraf vernemen - in het dorpje er naast,
even kleinschalig als de straten ervan even verlaten, dat een man was opgestaan
die een even verlaten als verwaarloosde vijver had gekocht en terwijl Ugo maar
schrijven bleef aan wat hij dacht zijn deel in de eeuwigheid te zijn, was de man met een vriend
van hem begonnen met het verwijderen van de oude boomstronken, takken, netels
en bramen en, belangrijker, met het uitdiepen
van de vijver en het bekleden van de oevers met een stevige en ordentelijke beschutting.
Hij had er een afgedankte bouwkeet laten neerzetten en had de vijver voorzien
van een ruime visbevolking.
Wat
is er dan van het toeval, wat van de omstandigheden en wat van de kennissen en
vrienden, die vriend of kennis zijn van anderen. Zo was er Geert, een verre
kozijn van Ugo die gewoon was nu en dan eens langs te komen, die een hulp was
in de tuin en die hem de laatste tijd, bij elk bezoek, vertelde - de man was er
vol van - over de vijver van Johan S., die de oevers
van een oude vijver aan het verstevigen was en waar hij nu elke dag wat ging
helpen.
Hij vertelde ook over die Johan, een succesrijk industrieel
met een sterk gerobotiseerd machinepark. Zijn bedrijf, wist Geert maakte stukken
voor de CERN in Genève en nu werkte hij aan een belangrijke bestelling voor Bogota.
Het werd tijd, zegde hij, en niet eenmaal zegde hij dit, dat je eens kennis
maakt met Johan en met zijn vijver.
Een middag is Geert hem komen halen en
zijn ze samen naar de vijver gereden, gelegen een paar dorpjes verder, zegge een
tiental minuten met de wagen. En toen ze er aan kwamen het hekken wijd open
stond en ze, langs een verharde veldweg, tussen weiden rechts en links een
bosje van berken en kreupelhout aan de vijver zijn aangekomen, afgebakend in
het oosten, met een levende muur van hoog opgeschoten Italiaanse populieren,
een droom van bomen.
Een
oase van rust diep in de velden, dacht Ugo toen hij er de eerste maal aankwam
en hij zou zich niet vergissen. Hij zegde het onmiddellijk aan Johan toen ze
kennis maakten die uitzonderlijk warm was, want Johan zegde hem toen hij
vertrok dat hij er, als vriend van zijn vriend, altijd welkom was. Je komt
wanneer je wilt, zegde hij, of ik er nu ben of niet en hij meende het, want toen Ugo er een paar dagen alleen naar
toe reed en het hek open vond, heeft hij van Johan de sleutel gekregen en van
het hek, en van de keet die er stond.
Ugo
vond het een verademing er te zijn, de plaats aan het water had een grote
resonantie op zijn gedachtewereld, was als een uitbreiding van zijn dagelijks
landschap. Hij voelde zich goed bij Johan, een stoere
man die er ongeschoren, maar los en vrij bij liep. Je zag het, je hoorde het,
de vijver was, meer dan zijn atelier, zijn leven. Ugo voelde aan dat er
onmiddellijk een onuitgesproken warmte was tussen hen, iets gemeenschappelijk dat
hen bond, hen helpende: de natuur, de wind, het licht en het stil, rustig bewegen
van het water, met voor Johan en Ugo deelde dit, zijn vreugde voor de karpers,
forellen en een andere gamma vissen erin.
De vijver zelf had niets gemeen met de
vijver die Ugo kende in het bos, die droog kwam in de zomer, evenmin niets
gemeen met deze van de ouders van Julie; de vijver van Johan was een ruime
vijver met standing, een spiegelvijver, was als een persoon waar hij tegen
spreken kon, die luisterde en soms antwoordde op de vragen die Ugo stelde. Hij
was een annexe aan zijn leefwereld. Iets dat hem onder de huid was geschoven,
en soms dacht hij, als hij er heen reed, zijn bos ontrouw te zijn, door voortaan
meer uit te kijken naar de vijver dan naar zijn droomplaats in het bos waar hij
naar toe kon wandelen om er als boom onder de bomen te zijn.
Het watervlak was een geliefde van een
totaal andere soort, een kille maar trouwe geliefde, was openheid en
tezelfdertijd geborgenheid. Hij was lucht en wolken, regen en wind en het water,
altijd, zon of geen zon, een koraal van licht.
De impact van die eerste kennismaking
was zo verrassend geweest dat hij er een gedicht had over geschreven. Hij had
het zelfs mooi uitgeprint en ingelijst en het hing nu aan de wand binnenin de
kabuze, de keet die fungeerde als tuinhuis met zonnepanelen op het dak die
Johan, de verborgen poëet die hij was, gedoopt had als de kabuze, een naam
die spontaan bij hem was opgekomen, zo zegde hij toch.
De
vijver zelf lag midden in de velden in een laagte tussen weiden en hoger
gelegen akkers. Hij reed dan langs licht heuvelende wegen met ver voor zich
uit, op de lijn van de horizon, een rij huizen en bomen. Over de velden, hing
de hoge massa van de luchten, soms gesloten, grijs tot grauw, soms lichtend als
een symfonie van Mendelssohn en soms, in de late herfst met het vuurwerk van de
dalende zon.
Het
waren luchten van de grote dagen in zijn leven. Telkens hij er heen reed
noteerde hij in zijn dagboek dat hem niet verliet, welke luchten hij ontmoet
had en aldus stond het landschap in al zijn variaties beschreven. Hij had
aldus, dankzij de vijver een totaal nieuw landschap ontdekt, het vervreemdde
hem van het landschap van zijn jeugd met de molen aan de horizon omdat het, in
plaats van ingesloten door de bossen, het nu een groot doek geworden was waar
lucht en wolken de openheid brachten die hij altijd op zijn reizen had opgezocht.
Hij
kende er nu al een lente, een zomer en een herfst en vandaag was de winter er
over al meende hij dagen geleden dat hij er de lente rook. De vijver dacht hij
is de verlenging geworden van al wat hij was en nog zijn zou. Verre reizen plande
hij niet meer, hij had zijn woning en zijn boeken, zijn vele herinneringen en
nu werd er de vijver als een nieuw herinneren aan toegevoegd.
|