Ik
wou dat ik schrijven kon zoals Beethoven zijn sonates componeerde.
Ik
wou dat ik de woorden, in hun totaliteit aan betekenis en klank, bezitten kon,
om te vertellen wat van het leven is, mijn zinnen bouwend om, zoals Beethoven,
te zeggen wat nog nooit is gezegd, zelfs niet verzwegen.
Woorden
lijk pianoklanken komende uit het open venster van een oud kasteel, en gegrepen
in het licht bewegen van lange witte gordijnen, een spanningsveld oproepend
waarvan we niet weten noch vermoeden welke overgang ze oproepen zullen bij de
lezer ervan, naar een of ander oord, naar een of ander gebeuren, in woorden die
klanken zijn, klanken die een sonate zijn.
En
dan overgaan, ineens om de spanning op te lossen naar een tocht in de regen,
komende van de boot van Hull, over York, over Inverness, doorheen de Highlands,
om in Oban de laatste boot te halen, een late namiddag in de vroege zomer, en
de haven van Oban verlatende, de zeeweg naar the Isle of Mull te nemen, en dit alles te toonzetten in
pianoklanken en parameters, staande op de voorplecht, kijkend hoe de boot door
het water schuift en lijnen trekt, onder de zwermen krijsende meeuwen. En het
suizen van de wind In de oneindigheid van luchten met de grijze schimmen van
eilanden in de verte.
En
in een andere beweging, waterkleurig en donker, de vage vormen van een kasteel
van eeuwen her, het Eilean Donan castle, opduikend
uit de laaghangende wolken. Een kasteel om er te wonen en er te schrijven voor
de open haard, met in leder gebonden boeken open naast jou en, voor
eenmaal, een glas met wat malted whisky.
En lezend bij de haard je gezellin. En, tot de avond valt, noten optekenend
alsof je adem tegen adem, de liefde bedreef, om dan stil te vallen, leeg
geschreven, leeg gedacht, een momentum lang, daarna opgelost in de schemer.
Om
nieuwe vormen te ontdekken in de geluiden van eeuwenoude muren en open haarden
gevuld met halve boomstronken,. En je schrijft er, ontdaan en ontgroeid van al
wat was met een blik naar wat nog komen zal, zoals het opgetekend ligt in het
Grote Boek der Psalmen.
Het
beleven van elke sprankel ogenblik: het ogenblik van elk ogenblik, zijn en
niets meer dan zijn. woorden die klanken lijk de vallende knikkers op de rode
keukenvloer in het kasteel van Elias, die herinnering zijn.
Maar,
wie luistert er naar mij die met twee vrienden van Oban uit, naar Mull gevaren is op een regendag;
wie luistert er naar mij, die Eilean
Donan castle zag zoals het te zien is en vooral zoals ik het nu, hertekend
door Beethoven, heb teruggevonden. Wie heeft er nood om dit te weten als ik het
niet zou zijn?
Of,
om verder te gaan, een opvulling bij wat al is gezegd, wie heeft er nood te
weten dat er van Pessoa een standbeeld staat met een lege stoel ernaast, in het
midden van de straat, vóór de deur van wat zijn stamcafé eens was, en dat ik in
die stoel heb neergezeten?
En
of het dan beluisterd wordt of niet, heeft weinig belang. Zoals het gesteld is
met mij kan het me geen zier schelen, al wou ik dat het goed is wat ik
geschreven heb, dat het de sonate was die ik had willen schrijven omheen het Eilean Donan castle op de westkust van
Schotland.
Er
is een reden voor, zelfs al ken ik ze niet. Zelfs al komen andere beelden aan,
zelfs al wou ik ondertussen al gaan schrijven over Saana en de gesluierde
vrouw die me toesprak in de lege straat, alsof ze me iets vragen of iets zeggen
wou.
Een
sonate is het die hier getoonzet staat.