Omgeven met boeken en nu en dan het boek toegeschoven krijgend – hoe, vraag het me niet - kom ik tot eigenaardige voorstellingen die, zijn ze niet origineel, ze toch ook niet slaapverwekkend zijn, eerder opwekkend (willen) zijn.
Dit is mijn ingesteldheid, zo ben ik altijd geweest en in die geest wil ik, mijn tijd gekomen, het andere leven binnengaan, het andere leven dat ik zie als een Arcadia, zoals Hertmans het zo indringend beschreven heeft in zijn essaybundel ‘De mobilisatie van Arcadia’[1]. Hij verwijst hierin naar het ‘Inferno’ van Dante, waar ik ook immer aan denk en ik dan meer specifiek aan de gevoelens van Dante die, begeleid door Vergilius, er wandelt in het gezelschap van Homerus, Horatius, Ovidius en Lucanus. En zegt Dante:
‘En nog grotere eer deden ze me aan, ik werd aanvaard in hun gezelschap zodat ik de zesde was onder deze grote geesten.[2]’
Stel je voor dat je er wandelen zou, al was het maar in het gezelschap van Albert Van Hoogenbemt, van Maurice Gilliams, van Gérard Walschap, van Félix Timmermans: ‘sprekend over zaken waarover het goed is hier (op aarde) te zwijgen zoals het goed was er daar over te spreken[3]’.
Maar het Arcadia van Dante, het Voorgeborchte van de Hel – ondertussen door de Kerk afgeschaft – was de plaats voor de groten der aarde die Christus niet hadden gekend, en ook, maar dan heel wat anders, voor wat nog te gebeuren staat, later, al komt dit gebeuren nader, we hebben er zeker nu nog geen nood aan.
En is het geen zelfde Arcadia, het geeft me nu de indruk dat het andere, het nieuwe leven, voorlopig het best als een Arcadia kan omschreven worden. Andere voorstellingen zijn even geldig, als ze maar de betekenis van iets totaal nieuws, iets rustgevend, in zich dragen ga ik er mee akkoord. Positief denken is de boodschap, niemand kan me dit ontnemen. Het leven is geen zinloos leven, het draagt een betekenis, ik ben hier niet als een boom in het landschap, ik ben hier als een levende geest meer dan een levend lichaam. En mijn geest is onverwoestbaar, ik geloof trouwens dat hij meer buiten mijn lichaam is dan binnenin.
Zo eens te meer ben ik terecht gekomen in de wankelzone waar, wat er is, onzichtbaar is. Ik zeg dan dat dit mijn domein is, dat het andere, het zichtbare door anderen mag afgelopen worden, ik heb er weinig boodschap aan. Ik loop niet in het bos, ik zit niet aan de vijver, maar ik ben ermee vergroeid in vlees en bloed, in lichaam en geest. Ik ben van de bomen in het bos en ik ben een van de bomen, zoals ik ook van het water in de vijver ben.
Toen ik laatst – ik schreef erover in mijn blog van 15 mei - verzonken was in de beelden van die film, was ik zo gegrepen door wat zich op het scherm afspeelde, dat er een ogenblik was dat ik absoluut niet meer wist waar ik was noch wie ik was. Ogenblikken duurde dit, ik spande me in om het te weten maar alles bleef star in mij, geblokkeerd alsof er niets meer komen zou, alsof ik niet meer ontwaken zou, ogenblikken lang, gedachteloos, gevoelloos.
Een voorbode?
[1] Stefan Hertmans: ‘De Mobilisatie van Arcadia’, De Bezige Bij, 2011.
[2] Inferno, canto IV, 100-102: ‘E più d’onore ancora assai mi fenno, / Ch’ei si mi fecer della loro schiera, / si ch’io fui sesto tra contanto senno.’
[3] Inferno, Canto IV, 104, 105: ‘… parlando cose che il tacere è bello / Si com’era il parlar colà dov’era’.
|