Ik verdedigde reeds herhaaldelijk mijn idee over wat de Schepping kàn geweest zijn, ik wens er niet op terug te komen. Maar in deze dagen van geweld en doodslag – is er ooit op aarde een tijd geweest dat er nérgens geweld en doodslag is geweest? – heb ik ook een oordeel over de bevrijding van het Israëlitische volk, weg van de ‘vleespotten’ van Egypte en, wat deze verlossing wel zou kunnen geweest zijn.
In enkele woorden: het is voor mij onmogelijk, niet geïnteresseerd te zijn in alles wat de Bijbel betreft, het boek dat de fundering is én van het Israëlitische volk én van onze westerse beschaving, én ernaast ook, omdat de Kerk dit boek heeft gebruikt om haar stempel te drukken op mijn jeugd en mijn jonge jaren.
Echter, mijn visie op de inhoud ervan heeft zich geleidelijk aan sterk gewijzigd. Het is begrepen geweest (en vertaald) van uit de optiek dat de aarde het centrale punt was van het Universum en dat de zon rond de aarde wentelde. Het Universum bestond toen uit hemel en aarde en men kon alsdan aanvaarden dat de, na de zevende dag in zijn zetel rustende God, toekeek, noteerde en desnoods tussenkwam op wat zich hier op aarde aan het afspelen was.
Als we vandaag het scheppingsverhaal hernemen weten we dat het Heelal in expansie is en dat de Schepping, of wat aanving de ‘zevende’ dag, nog immer doorloopt; weten we dat na miljarden jaren de mens is opgedoken als geïntegreerd deel van dit Heelal en dat, het Universum in wording zijnde, ook de mens, mee ‘in wording’ is. Twijfelen hieraan is uitgesloten.
Waren we gebleven bij de Elohim van ‘baereshit bara elohim’, de eerste woorden van Genesis, dan ware er een opening geweest naar het kosmische, maar zodra Elohim herleid werd tot Jahweh en Jahweh tot God en die God, die in zijn zetel rustende God, zich zo gezegd is gaan bezighouden met Abraham en dezes nageslacht, intervenieert in Sodom en Gomorra, tien plagen afstuurt op een even religieus en hoogstaand volk, en dan nog, jaren later, zon en maan – een maan die hij niet nodig had - laat stil houden om Joshua welwillend te zijn, dan worden we geconfronteerd met een toeziende, een actief (goddelijk) gevaarlijk individu.
Ik wil me hierover niet verder uitspreken. Ik zie voldoende de obsederende kracht die uitgaat van de Bijbel en de Evangeliën en, van het nieuwe boek, de Koran, dat zich aankondigt in het Westen. Maar, ik wens vooral mijn geloof in een kosmische ‘God’ te behouden, in een God die geen nood heeft aan woorden, geen nood aan daden, geen behoefte heeft aan offergaven.
En dan is er dat andere verhaal, het verhaal van Paulus die in zijn Brief aan de Romeinen schrijft dat door één mens de zonde in de wereld is gekomen, en de Osty-Bijbel die er in een voetnoot aan toevoegt, dat het met deze zin is dat de leer van de erfzonde haar intrede doet in de christelijke gedachte : c’est une date dans l’histoire de l’humanité.
Geïntrigeerd ben ik gaan kijken in de ‘Dictionnaire théologique’ van de abbé Bergier, uitgegeven in 1792, in acht, in leder gebonden delen – een gebuur legde die voor zijn deur bij het oud papier - om er te lezen onder ‘Péché originel’ dat het dogma van de zonde van Adam en het dogma van de Verlossing door Christus, nooit te scheiden zijn en dat het ene innig verbonden is met het andere.
Paulus kan zijn zin over de zonde van Adam niet gehaald hebben bij Christus, - heeft Jezus wel ooit Adam vernoemd? – ik zelf heb er genoeg aan me te houden bij de verklaring van Teilhard de Chardin die stelde, meer dan een halve eeuw geleden, dat de bestaande dogma’s fossielen geworden waren.
Maar, en dit is voor mij doorslaggevend, als ik de zin van Paulus heb aangehaald dan is het om te bekennen dat dankzij één mens, Immanuel Velikovsky, het historisch aspect van de Bijbel voor mij, een zeer belangrijk element is geworden en dat door Velikovsky en dezes werk, het dak boven mijn hoofd, de God van de Bijbel, weggenomen werd. Het is een beeld dat ik haal bij Boris Pasternak, waar Zhivago ergens zegt, dat door de revolutie het dak boven Rusland werd weggeschoven.
God was een geborgenheid, een toevlucht, een eindbestemming, terwijl ik, na Velikovsky, ervaren heb dat de God uit de Bijbel slechts zinsbegoocheling is, een vinding van de mens die gebeurtenissen verhaalt als geënsceneerd door die God, die dan, in dezelfde tijdspanne en nu nog, ergens in de omgeving van de Orionnevel, een nieuw sterrenstelsel aan het creëren was en is.
De kortzichtigheid van de mens is altijd een dodelijk wapen geweest, ik kan het alleen maar vaststellen en blijven hopen. Als Israël voor de Israëlieten het Beloofde Land geworden is, dan zijn zij het die het zo hebben gezien en bewerkstelligd, zij, en niemand anders, de bewoners ervan hebben zich laten verrassen, zoals het zo dikwijls is gebeurd un het veerleden.
Echter, de bewoners van nu, ze blijven dromen, ze zijn verstrikt geraakt in hun droom: het land dat ze bezitten hen beloofd werd door de Jahweh van de Bijbel. En de wereld kijkt toe.
|