Ik heb me gisteren, dit is het gevoel dat ik er aan overhoud, afgesloofd in de pure contreien van de geest. Ik heb het innerlijke opgezocht, dit van de Kosmos, zoals ik, een dag ervoor, dat van de Bijbel had betreden. Dit innerlijke biedt me mogelijkheden die ik niet zou hebben indien ik het uiterlijke ervan - alles duidelijk afgelijnd zijnde - behandelen zou.
Zo is er een lezer van mij, ik noemde hem reeds, die een groot kenner is van het innerlijke van de Bijbel, maar hij behandelt het uiterlijke, de historische waarde ervan. Hij weet heel precies het geval Job te situeren op de tijdsbalk. Hij is wellicht een van de weinigen die zo diep en zo fijn besnaard, zijn doorgedrongen tot de vezels van het Boek der Boeken. En wijselijk heeft hij het resultaat van zijn zoektocht gezien als de ‘Tijd der Tijden’.
Ik bewonder hem, zijn werk is een zeldzaam document, een aanvulsel van de Bijbel, dat nu te boek staat, ter beschikking van ons allen[1]
Ik zeg hem langs deze weg – en het is een groot geluk dat deze weg er is – dat hij Job een statuut geeft, zoals Velikovsky aan Oedipus een statuut heeft meegegeven. We weten samen, en hij kent het verhaal heel wat beter dan ik, hoe dit laatste tot stand is gekomen.
Wat hier telt is dat we beide vertrokken zijn van hetzelfde Boek, van dezelfde bronnen. Hij heeft die bronnen geplaatst in hun historische verbanden, ik heb gekeken naar wat het water ervan was, ongeacht van waar het kwam of waar het opborrelde. Het is een andere vorm van groot respect voor feiten of gedachten die ontstonden en neergeschreven werden door verlichte geesten ver voor onze tijdrekening.
Het waren mensen zoals wij allen mensen zijn, zij, grote schrijvers die het beste van zich zelf hebben gegeven, die zich uitgeleefd hebben in wat ze ons te vertellen hadden. Noch hij, noch ik wensten hier aan voorbij te gaan, zonder er bij stil te staan en minstens te zeggen dat het Boek der Boeken een baken en een mijlpaal is geweest en hopelijk, hopelijk nog lang zal blijven als een document van grote waarde voor de geslachten na ons.
Ik heb van hem nog altijd zijn eerste werkje (er was een getypte versie er voor) dat hij publiceerde in 1987, ‘Van Noach tot Christus’. In 2015 is zijn ‘Tijd der Tijden’ uitgekomen, zijn levenswerk.
Hij noemt me nog altijd, geachte heer, omdat hij me waardeert, denk ik toch, waarvoor mijn grote en gemeende dank, maar ik voel voor hem een grote genegenheid omdat hij me meer en meer herinnert aan vroegere, heerlijke tijden, aan de jonge man die hij was toen ik hem kennen leerde, en hij ons, toen al, verbaasde met zijn Bijbelkennis.
Waarom ik dit schrijf?
Omdat ik dertig jaar geleden, veel zal het niet schelen, begonnen ben aan het schrijven van een boek, dat ik geen roman durf noemen maar er toch het uitzicht van heeft. Een boek dat ik ettelijke malen heb herwerkt en herschreven, een boek dat in de loop der jaren geweigerd werd door twee uitgeverijen; een boek waarin ik al mijn hoop heb gesteld en dat thans als manuscript sinds november van vorig jaar rust of ligt op de tafel van een derde uitgeverij.
Ik blijf dus wachtende op hun oordeel, dat lang uitblijft. Wat zal ik aanvangen als het resultaat negatief is, zal ik het nog eens herschrijven of zal ik het, ontmoedigd, overdragen aan de kinderen, als de visie op het leven en het Universum, van hun vader, hun grootvader, hun overgrootvader?
[1] Robert De Telder: ‘Tijd der Tijden’. Ik gaf dit reeds door maar kan er telkens niet aan voorbij het te herbenoemen, Uitg. Bookscout.nl.Soest, 2015
|