Het eerste licht, het eerste gezang van de merel in de tuin – dan toch het eerste dat je hebt opgemerkt - het bloed in jou dat traag vloeien gaat. Je de draad weer opneemt om verder te weven aan het tapijt van het leven. Je denkt, vandaag neem ik grijs en donker gekleurde draden, teken ik het acanthus blad als incipit. Het past bij mijn gemoed vandaag, dat naar het zwaarmoedige neigt, de naar de donkerte van het zijn, van wat van de dingen is, van wat het komende is.
Een ongerustheid die onzekerheid is, die me doet aarzelen om verder te gaan, denkend aan Paul Auster:
‘To feel estranged from language is to lose your own body. When words fail you, you dissolve into an image of nothingness. You disappear’[1].
Beter is te wachten tot wat mogelijks de volgende uren me brengen zullen, nieuws misschien dat ik al lang verwacht, zoals de droom van Brodsky[2]: ‘your name on an arriving letter’ of een bericht, of een teken van een goede vriend, van hier of elders.
Of kom ik vandaag niet onder de mensen, omdat er in de luchten, in de tanende half geborgen maan, een weemoed staat getekend die ik zal ondergaan, de dag in tot de dag uit. Want er zijn van die momenten dat je denkt, hoe loop ik hier, hoe wring ik me er door tot mijn laatste dag die toch eens komen zal, mijn laatste uur, minuut, seconde, al mijn tijd opgebruikt zijnde.
Zo, als ik er toe kom, donkere draden zal ik weven als ik nu verder ga. Ik voel dat het licht gedempt zal zijn, dat de regen blijven zal, dat de knoppen, vol beloften, niet open barsten zullen. Zo, wat heeft er me zo diep geraakt vanmorgen, dat er is wat er normaal niet is, woorden die talmen, gedachten die flou blijven, die zich niet ontbolsteren.
Ik hoor van Job, geraakt in al wat hij bezat, zijn zoons en dochters, tot in zijn lichaam. En zijn vrouw die hem overhalen wilde, God te vervloeken :
‘But he said unto her. Thou speakest as one of the foolish women speaketh. What? Shall we receive good from the hand of God and shall we not receive evil?[3]
Vraag me niet waarom ik ineens, na Auster en Brodsky dacht, aan het Boek van Job, dacht aan een van de vele passages erin, het Boek, een hoogtepunt in het literaire landschap van de Oudheid en zeker van de Bijbel, maar zo iets lezen we niet meer, ondanks de wijsheid die dit Boek van Job ons te bieden heeft. En als ik er over spreek, ik me beter voel, ik zeker niet te klagen heb, zeker niet het lot dat me deze morgen schijnbaar beschoren is te verwensen in plaats van het te verwelkomen.
Je weet nooit waar je gedachten uitzwerven zullen, echter, weinig kansen zijn er dat je op een dag in april of, op welke dag ook, zult terechtkomen bij Job, en zijn belevenissen, zijn gesprek met God en zijn houding tegenover God.
Ik zal het verder lezen, zal alles laten liggen waar ik mee bezig was, om voor de zoveelste maal binnen te komen in het leven van een man die tot in het diepste van zijn wezen getroffen werd en er glorierijk is uit opgestaan.
Het was dan toch een morgen van ontbolstering.
[1] Paul Auster : Poesía completa –Collected poems, ED. Seix Barral, 2012, Barcelona. P.292
[2] Joseph Brodsky : ‘A part of speech’, Oxford University Press,1987, p.61.
[3] Job, 2, 10
|