Ik denk dat, op basis van wat ik schrijf en hoe ik schrijf, ik enkel gelezen wordt door luisteraars van Klara; door mensen waarvan de geest een rustig landschap is, niet onderhevig aan de dagelijkse beslommeringen van een beroepsleven en aldus geen tijd hebben om aandacht te tonen voor wat ik hier breng.
Ik ben me hier ten volle van bewust. Ik weet dus dat mijn lezers behoren tot een zeer beperkte groep, mensen die nog de tijd hebben even te gaan kijken wat er naast hun dagblad en hun TV-scherm nog te vinden is van een soort zonderling, het mag zelfs een vriend zijn.
Dit is mijn gegeven, hierop tracht ik in te spelen, ook op deze eerste dag van een nieuw trimester van het jaar 2018. Ik zal dus, indien het een doel op zich zelf zou zijn, nooit de grote massa bereiken; zal dus nooit met hun kritiek, die er zeker zou zijn, geconfronteerd worden, wat dan toch een geruststelling inhoudt, want ik weet dat niet alles wat ik schrijf à 100% te verdedigen is.
Mijn werk is maar een voortdurend vooruitzien op de weg naar de waarheid, indien deze zou bestaan; op weg naar het weten, vooral dan, of er iets is na de dood. In feite komt alles daarop neer: het bestaan al dan niet van God, of van een God, bv. à la Spinoza; het bestaan van een hiernamaals of, het bestaan van een totaal andere vorm van leven, dat kan zijn, een terugkeer naar de bron van alle leven, die er moet zijn, en waaruit we geboren zijn.
Die ‘we’, niet ons lichaam zijnde, wel ons bewustzijn, wel onze geest zijnde. Zeg me of er andere zaken zijn waarover ik, hier en nu, waar ik na negen decades aangekomen ben, nog in volle ernst zou kunnen over spreken?
Ware het geschrevene hier, waren deze laatste paragrafen, te vergelijken met een pianoconcerto – het Vijfde van Beethoven – dan waren deze het solospel van de piano, licht emotioneel en sprankelend, om te spreken over wat is van het leven en waren daarna, ingevallen, de strijkers, de blazers en de pauken om het te bevestigen en te bekrachtigen en, om te spreken over de dood. Waarna een ander thema zou volgen, het thema van de componist zelf die vindt dat wat hij gezegd heeft, goed was; wat in vreugde door het ganse orkest zou hernomen worden met de piano ter confirmatie.
Leven dat neigt naar de dood, en de dood die van het leven is. Al wat ik schrijf is er een interpretatie van, wil ik zien als het spel van de piano of de viool of de cello in een concerto, een vertedering van kleur en inhoud, neigend eens naar wat van het leven is, neigend eens naar wat van de dood is, beide neigingen in elkaar versmolten.
Ik ben deze versmelting, ik kan het niet genoeg beklemtonen met woorden neergezet op een notenbalk, helder als het vallen van parels op een oude, rode keukenvloer.
Weinig meer dat ik wil of wens te zijn, een componist van het dagelijks brood dat we vragen, of vroegen vroeger, zijnde ons deel aan spiritualiteit.
|