Ik zou het willen zien als een machtig epos: de tollende beweging van de aarde om de zon; een epos en een wonder waar we aan voorbijgaan zoals aan vele zaken in het leven. Toch is deze beweging, en de stiptheid ervan, meer dan wat ook, het scharnierpunt van al wat is. Het is het beeld van onze uiterlijke binding met al wat van de Kosmos is. Echter, we zien het niet, zoals we evenmin zien al wat is van onze innerlijke binding met wat van de Kosmos is.
Ik wacht nu op de komst van het licht en ik weet met een ontstellende zekerheid dat de zon, het ene vaste punt in onze omgeving, op het vooraf gekende ogenblik boven de horizon verschijnen zal. Als een trouwe geliefde is ze op de afspraak die er geen meer is voor de moderne mens die we zijn; te modern opdat we er nog aan denken zouden; te los gerukt van al wat ons zou moeten verbazen dat het zo is en, dat het niet anders is.
Bijna schreef ik, dat het niet anders kàn zijn, want wat indien de zon op een bepaalde dag dralen zou, niet opduiken zou uit de laatste tekenen van de nacht?
Vanmorgen is dit echter niet het geval, alles is zoals het moet zijn, en alles is voorzien dat het ook morgen, dat het ook overmorgen, dat het altijd het geval zal zijn, want grotere zekerheid van iets is er niet.
En, als je zekerheden wenst, in cijfers uitgedrukt: de tijdsduur van één seconde is precies ‘de tijdsduur van 9.192.631.770 perioden van de elektromagnetische straling, overeenkomend met de overgang tussen twee hyperfijn-niveaus van de grondtoestand van het cesium-133 atoom’[1].
Ware er 1 periode meer geweest, dan ware het Universum niet geweest wat het nu was en, waren wij er misschien nooit geweest. Dit is de enige conclusie die we trekken kunnen. Grotere accuraatheid kan niet. Preciezer nog dan de beweging van de aarde om de zon.
Waarom schrijf ik hierover, wat zet me ertoe aan deze waarheden te verkondigen; er even de aandacht op te vestigen? Het is omdat ik geen machine wil zijn; omdat ik aantonen wil dat het belangrijk is, dit eens, van tijd tot tijd, in overweging te nemen opdat we er niet, voortdurend, blindelings aan zouden voorbijgaan.
Ik dacht er gisteren niet aan, noch een van de dagen ervoor: ik ben elke morgen mijn dag begonnen met een zekerheid waarvan ik niet nodig had te weten dat het een zekerheid was; een zekerheid die ik echter niet heb wat het aantal dagen betreft die me nog resten, noch hoe ik dit aardse leven verlaten zal om mijn ander leven, het echte, te beginnen?
Ik voelde me vanmorgen een gelukkig mens omdat ik meemaken mocht dat de zon er was zoals het berekend stond. Ik vroeg me af Wie of Wat hier voor zorgde.
Meer was het niet dan een simpele vraag.
[1] Aldus in 1967 gedefinieerd, en sinds 1972 door le Système International d’Unités gebruikt. Zie de Sterrengids 2014 (Stichting De Koepel, Zonnenburg, 2, 1512 Nl.Utrecht).
|