Het is me duidelijk geworden, ik ben van de oude garde, vooral op gebied van wat geacht wordt, kunst te zijn of kunst niet te zijn. Ik ben vast geankerd aan de ideeën van vroeger, de ‘Keats-gedachte’ die ik nog altijd aankleef. Waarden die op heden voorbijgestreefd zijn, terecht of onterecht, het komt er niet op aan, ik moet buigen. De kunst van vroeger, geen enkel ‘isme’ van vroeger, doet het nog, een Van Rysselberghe-schilderij komt niet meer aan bod voor de kunstkenners-raadgevers van vandaag.
De tijd is de architect, is de bewerkstelliger. De kunst die vroeger kunst was heeft geen zeggingskracht meer, is voorbij, is afgesloten. We zitten, nu al een hele tijd, in een overgangsperiode, op zoek naar een totaal nieuwe vorm ervan.
Ik heb er geen idee van waar we zullen terechtkomen, maar ik vermoed dat het een beweging wordt, gelijklopend wat de geest ervan betreft, aan de overgang van de romaanse kerk naar de gotische kathedraal. Wie als kunstenaar dit niet vat, en er zijn er heel wat, is als kunstenaar reddeloos verloren in de tijden van nu.
Zo wie wordt er de voorloper van, een baanbreker zoals Marcel Duchamp, een Marcel Broothaers, een Joseph Beuys er een was, maar dan een baanbreker in een totaal andere richting?
Ik heb me gisteren in mijn geschriften laten gaan, een ogenblik geschrokken als ik was, door wat gezien wordt als schilderijen die bij machte zijn, niet alleen het werk te vergemakkelijken, maar ook een opvoedende waarde in zich te dragen. Ik denk nu aan het werk van Alechinsky, ik noem hem – maar dit is persoonlijk - de Shostakovich van de schilderkunst. Ik heb altijd gedacht dat hij het was die de richting aangaf waarnaar de schilderkunst evolueren zou; dat hij ons aangaf, niet alleen waar we ons bevonden, maar ook welke weg we te volgen hadden.
Destijds had ik om de week een vergadering in de hoofdzetel in Brussel, deze vond plaats in een zaaltje met een werk van Alechinsky - ik heb gezien dat ook de Gouverneur een Alechinsky in zijn bureau heeft - en ik voelde me er goed bij. Er was ook een Van Lint, een schitterend werk, inspirerend en rust gevend, maar ik beken, ik ben een leek wat de nieuwe schilders/beeldhouwers/componisten betreffen, ik weet dat ze allen baanbrekers willen zijn en dat de ene de andere heeft mee gesleurd. Maar vernieuwend? Ik denk, dat ze afkijken van elkaar.
Is hun werk waardevol? Het zal wel, gezien het geprezen wordt, maar ik zie het eerder als een zich afzetten tegen de kunst die was, tegen de kunst van het establishment. Maar, ik zie hierin ook, een reactie, een vernieuwing in zich dragend, die ons brengen zal tot een totaal nieuwe kunstvorm, want de kunst van nu kent geen verdiepingsmogelijkheden, ze is teveel de kunst van het Weinige, neigend naar het Niets, en het Weinige heeft geen honger naar meer te stillen; tenware er geen honger meer bestaan zou, tenware we het oppervlakkige waren toegedaan, en komende van waar we nu staan, in het ‘nada’ van Saramago, we erin vergaan zullen.
God beware me ervan. En, als ik God vernoem, dan denk ik aan de krachten in de Kosmos. Krachten die de huidige generatie schijnbaar niet beluistert, niet ondergaat. Het is, een gekheid voor hen, over het kosmische dat de kunst is, te spreken. Terwijl het de enige weg is die we als homo sapiens, van het derde millennium, moeten opgaan en bewandelen.
Echter wie ben ik, welke uitstraling heb ik? Ik zeg maar, ik schrijf maar. Ik word maar gelezen door een twintigtal personen elke dag. Er waren er ooit tien, er waren er gedurende een hele periode dertig, er zijn er amper nog vijfentwintig de dag van vandaag. En ondanks dat cijfer blijf ik volharden. Blijf ik schrijven, in de eerste plaats voor mezelf – ik hoorde gisteren, in Canvas-Winteruur, Barbara Sarafian die het had over een Isabelle Eberhardt die, voor zichzelf, een dagboek bij hield – ik ben er niet beter aan toe. En ware het in mij niet opgekomen ruchtbaarheid te geven aan wat ik schrijf, ik was blijven verder gaan in alle geborgenheid, zoals Eberhardt in het intieme, neergezet in een dagboek.
Zo, waarom me bekommeren over de weg die de kunst van vandaag aan het volgen is of zou moeten volgen? Waarom tracht ik er iets aan te veranderen, me te vermoeien er iets over te schrijven?
Er is dat ik een man ben die schrijven moet, et honni soit qui mal y pense.
|