Was het juist voor of juist na middernacht: Kindertotenlieder van Gustav Mahler op RTBF, 91.20. Half in slaap heb ik er naar geluisterd, zoals ik er nog nooit naar geluisterd heb.
Een hoogtepunt van de klassieke muziek: de ‘Kindertotenlieder’, gecomponeerd door Gustav Mahler die zich geïnspireerd heeft op de gedichten van Friedrich Rückert (1788-1866) , Lieder die ik ontdekte ver, heel ver in de tijd: een vriend die er niet meer is, met de vreemde naam Leonard Hoendervangers, die me wees op de pracht ervan, muziek dat ik in de loop van mijn dagen, herhaalde malen heb beluisterd, telkens gegrepen door het ontroerende aspect van de woorden ervan: een dichter over de kinderen die hij verloor, slachtoffers van een roodvonkepidemie.
Maar dit concert in de nacht, half in slaap zijnde, ontspannen, zonder pijn, noch in de rug, noch in de voet of de knieën; me oneindig goed voelend met enkel de muziek van Mahler in sourdine en de woorden van Rückert half begrepen, maar telkens wetende hoe de volgende strofe beginnen zal:
‘Nun will die Sonn’ so hell aufgeh’n…Nun seh’ ich wohl, warum so dunkle Flammen… Wenn dein Mütterlein…Oft denk ich sie sind nur ausgegangen… In diesem Wetter, in diesem Braus’.
Dit alles zo dikwijls al gehoord, al beluisterd, kon ik er niet weg van, ben ik blijven luisteren en zijn de liederen me bijgebleven tot voorbij de ontbijttafel, tot de e-mails en de telefoon erna. Heb ik getracht de muziek terug te vinden op KLARA eerst, op RTBF erna, zonder resultaat, zodat ik er over schrijven wou, om de sfeer die de muziek opgeroepen had – altijd opgeroepen heeft – mee te nemen, te spreiden over de uren van mijn dag, om doordrongen ervan anders te zijn, anders te voelen, anders te denken.
Natuurlijk, hij een van mijn favoriete componisten zijnde, is hij het vooral die me opvangt met zijn Lieder: zijn ‘Lied von der Erde’, zijn ‘Lieder eines fahrenden Gesellen’, zijn Lieder aus ‘Des Knaben Wunderhorn’. En ik spreek dan niet van zijn symfonieën, van zijn eerste, ‘Titan’; zijn tweede, ’Auferstehung’; zijn achtste, ‘Sinfonie der Tausend’.
Zoals Beethoven geen Mozart is, is Mahler noch een Beethoven, noch een Mozart, noch een Bach. Hij is Mahler, hij is een wereld van klanken zoals Shostakovich een wereld is. Hij is als nieuwe geest opgestaan en is onnavolgbaar. Ik denk nu vooral aan het laatste deel van zijn ‘Lied von der Erde’: ‘der Einsame im Herbst’, of aan het Adagio van zijn vijfde. Hoogtepunten die bakens zijn, zoals deze van Hercules.
Wat heb ik nu bereikt met dit te schrijven?
Niet zo heel veel, Mahler is, in feite, moeilijk toegankelijk. Je moet er mee slapen gaan, je moet wennen aan zijn diversiteit van instrumenten en klanken, je moet ermee vertrouwd worden, en dit vergt een (grote voor sommigen) inspanning. Het is een inspanning die gelijk is met de lectuur van ‘Worlds in Collision’ van Immanuel Velikovsky. Dit is in elk geval de inspanning die ik heb moeten doen om te komen tot de vaststelling dat de kunst van het componeren, als de kunst van het opzoeken en verwerken van historische gegevens, een werk van lange adem is – ik zou hier het werk van Robert De Telder willen aan toevoegen - het vergt een inspanning, een volharding en een toewijding, die niet gegeven is aan elk van ons.
Enkel zij, die in hun inspanning volharden, worden beloond.
|