De BBC stuurt me elke morgen, heel vroeg, een mail met het grote nieuws van de dag. Nieuws dat ik niet gebruiken kan noch wil. Ik heb mijn eigen nieuws, dat gelukkig geen nieuws is, maar slechts wat woorden in de marge ervan.
Vandaag werd ik wakker – Mars nog altijd in het zuiden - met de zin van Paul Valéry die ik had neergezet in een blog van korte tijd geleden[1]. Valéry stelt hierin, dat de filosofische poëzie haar tijd heeft gekend en dat voortaan
‘le poète moderne essaie de produire en nous un état et de porter cet état exceptionnel au point d’une jouissance parfaite’.
Hij schreef dit bijna honderd jaar geleden, en ik stel vast dat zijn woorden bij vele dichters succes hebben gekend: de poëzie moet om te beginnen een sfeervolle omgeving oproepen en deze, de sfeer, opvoeren tot ‘une jouissance parfaite.
Ik dacht aan Valéry omdat een goede vriend me onlangs de opmerking maakte dat het gedicht van Remco Campert, waar ik me min of meer lovend had over uitgesproken, voor hem geen poëzie was, dat het geen ruggengraat had en dat het dramatische erin op een eerder sarcastische wijze afgesloten werd met de woorden dat hij aan de feiten niets wijzigen kon, hij had het enkel maar genoteerd, wat, voor mij, dit laatste dan, woord voor woord genomen, een verrassende wending – het enige positieve - inhield.
Ik dacht in die blog van toen niet aan Valéry, ik volgde maar de prijzende woorden van de recensente, Maar vanmorgen, terugdenkend aan het gedicht en het metend aan de woorden van Valéry, vind ik er hoegenaamd noch de nodige sfeer in terug noch ‘la jouissance parfaite’ die het filosofische zouden moeten vervangen.
In feite is het een gedicht, eerder gebrekkig geschreven, gewild gebrekkig wellicht, waarin het dramatische onbesproken blijft, enkel genoteerd, alsof het slechts een fait divers zou zijn.
Dat ik me vandaag niet voldaan voel met dergelijke poëzie, die me een ogenblik in de war bracht, is duidelijk, Maar ik was toen geboeid door de eenvoud van de woorden en het verrassende van de laatste zin, en vond het heel wat gemakkelijker dan gedichten te schrijven zoals ik het altijd heb gedaan, me uitslovend om woorden/ideeën te vinden die er een filosofische, zelfs religieuze basis zouden aan geven.
Ik denk dat ook Valéry het gedicht onvoldoende zou gevonden hebben. Echter, het is het werk van Remco Campert, het ligt in de lijn van al wat hij al geschreven heeft en het moet gezien als de verlenging ervan. Het moet dus wel waardig zijn gekend te worden.
Je moet je dus eerst een naam maken, je moet doorgedrongen zijn tot het grote publiek, pas van dan af moogt je je wagen aan welke woorden ook, ze zullen gehoord en gelezen worden.
Ik denk aan Saramago die de aanleiding is geweest van het schrijven van mijn blogs, zonder hem zou ik er wellicht nooit aan begonnen zijn, zelfs niet aan gedacht hebben, maar als hij het kon dan kon ik het ook, dacht ik.
Niemand echter heeft me ooit gevraagd of hij mijn blogs, die in feite mijn dagboek zijn, publiceren mocht. En met reden, ik heb nog niets bewezen, ik ben een illustere onbekende en voor wie onbekend is gelden andere regels. Wat ik ten volle begrijpen kan.
Dit geldt trouwens voor alle kunstenaars van wie het werk, dat nochtans heel goed is en volgens mij, ver boven het werk van succesrijkeren uitsteekt, ongewaardeerd overblijft, alleen omdat hun naam onvoldoende gekend is.
Het blijft dus een strijd om als schrijver, als kunstenaar, te overleven, ook om verder te gaan.
[1] Blogs van 12 en 13 februari en, Remco Camperts gedicht:
Ik zag een jongetje zitten / verwezen op een stoeltje / bedekt met bloed / en asgrauw puinstof / onder een huis weggehaald / met bommen bestookt / door Assads moordenaarstroep / dit gedicht helpt hem niet / maar het is genoteerd.
|