|
Is het niet zo dat ik in het vel kruip van een ander als ik de pen in de hand neem of ga neerzitten voor mijn klavier; vindt er niet telkens een metamorfose plaats die maakt dat ik Ugo ben en niet Karel?
Wie zegt het me, als ikzelf het niet zou zijn?
En het gebeurt, als ik achteraf herlees wat er geschreven staat dat ik er een manier van zijn in herken die eerder uitzonderlijk dan normaal is. En het is zo, er is altijd een soort van verbazing.
En waarom is het zo, omdat, en dit wist Umberto Eco, schrijven een kosmische aangelegenheid is, want schrijven betekent, zoals elke andere vorm van kunst, creatief zijn en creatief zijn is een eigenschap van de Kosmos. Johan, deze van de vijver zou zeggen: ‘ zo simpel is het’, maar het is niet simpel, het is een teken van wijsheid.
Dit is wereldnieuws van een aard die niet over de lippen komt; die geen vaste vorm heeft, niet afgelijnd is naar een gebeuren toe. En ik herhaal me hierin, ik heb dit al gezegd, met andere woorden. Maar ik ga verder, ik volhard en neem je mee op mijn tochten, of die nu van Karel zijn of van Ugo, je volgt me. Je krijgt geen keuze. Ik weet nu wel dat je me trouwer bent in de week dan in het weekend, but who cares, als je een rustperiode wilt inlassen die ik niet nodig schijn te hebben want het ritme van het schrijven zit in mij gebakken, ik ontkom er niet aan, het is mijn adem. Ik moet me bevrijden van de gedachten die me bezig houden, het formuleren ervan is een spel geworden, het is als het luisteren naar de echo van een verliefd zijn die hangen blijft, van beelden ervan die terug bewegen gaan: een hand op je arm, een avond in de velden en vuurvliegjes in de struiken?. En eens ervan verlost, een andere, veel zwaardere echo die zich horen laat: ‘jij met je vertelling over het Universum, als zou dezes bewustzijn, dit zijn van de mens die deelneemt – en ik wik mijn woord – 'aan' dit Universum. Want niets is, als het zich niet bewust is dat het er is, zelfs het Universum is er niet, als het niet weet dat het er is.
De centrale vraag hierbij laat ik opzij liggen, namelijk, wie of wat maakte in de eerste plaats dat het Universum er is, en daarna, dat het er is zoals het er is?
Een vraag die enkel met een symfonie van woorden en klanken en beelden kan beantwoord worden. Beter is, er niet aan te beginnen, omdat er geen vast en stevig antwoord is, en als er een zou zijn, het schuil gaat in de nevelen van de tijd en de nevel eerst verdwijnen moet. En hier ook is het beter er aan te wennen, want de nevel zit aan de andere kant van het glazen scherm dat de nevel tegenhoudt – een beeld niet van mij maar komende uit het Nieuwe Testament - woorden die ik hoorde tijdens een mis opgedragen in de catacomben van Rome door een priester die ik ook een vriend mag noemen.
In feite is wat is. Het ontstaan van wat is, is opgelost in het voorbije en het voorbije is het tijdloze, is gevat in het nu van het ogenblik, is gevat in een successie van ogenblikken die doorlopen zullen tot in de eeuwigheid.
Een mooi woord, eeuwigheid, dat evenmin te begrijpen is, zoals zovele zaken vragen blijven en geen antwoord kennen zullen, later misschien? Eerst moeten we dit leven hier op aarde gekend hebben, om het andere te kennen.
Wat we kunnen is er al naar uitzien.
|