De dagen schuiven op, met Mars nog steeds in het zuidoosten, maar nu wat dichter naar het zuivere oosten toe. Wat ik er gisteren over vertelde is ook waar ik vandaag met begaan ben, een van de vele gedachten die dagelijks in en uit stromen en in mij besproken worden. Jaren al is het zo en het bis maar normaal dat ik met deze gedachten, eens opgetekend, er een echo hangen blijft en er de volgende dag mee geconfronteerd word, zoals er van vele zaken een echo overblijft, waaruit je dan kiezen moet.
Dit is wat je leven geworden is, uit de vele beelden die je tegemoet komen een keuze maken, aan een ervan prioriteit geven en je gaan nestelen voor enkele ogenblikken in het binnenste ervan, alsof het de kern van je ogenblikken zou zijn en er rondom die kern niets anders aanwezig zou zijn. Wat zeker niet is, de kern van je gedachten is geen kern, want wat je neerzet heeft zijn bindingen met al wat was en wat nog komen zal in je leven.
… Not the intense moment / Isolated, with no before and after / But a lifetime burning in every moment…
zoals Eliot, het zegt[1], of, nog iemand die me vergezelt op mijn tocht, die me onophoudelijk vertelt dat de brandgeur van het voorbije nimmer ver af is, dat een vonk volstaat opdat ik vertrekken zou in een totaal andere richting.
Mars is al ver, het eerste licht heeft hem weggevaagd, hij werd onzichtbaar maar ik weet dat Mars er is en er nog lang zijn zal tot ver na mij, als hij bezocht zal worden, zoals hij nu al wordt bezocht en uitgekamd wordt door ‘Curiosity’ en andere ‘marslanders’. Maar het komt er aan, ditmaal zal het zijn door de homo sapiens en zullen we eindelijk weten of er op Mars ooit een beschaving is geweest en, of het gebeuren dat wordt opgeroepen in de visioenen van Ezechiël en exploiteerd door Erich von Däniken, een fantast, enige kans maken een deel van waarheid te bezitten, waarbij de wereld en de wetenschap op zijn kop zou komen te staan,
Maar ik zal er dan niet meer zijn want zo vlug zal het nu niet gebeuren als het ooit gebeuren zou.
Zo, ik dacht bij het opstaan te schrijven over het laagje ijs op de vijver en ik ben bij Mars gebleven, ik heb de droom verkozen en de realiteit, die elk van ons kent, op zij gelaten om me eens te meer te vermeien in mijn droomlandschap, waar ik liever vertoef dan in de realiteit der dingen.
Wat wellicht eigen is aan allen die pas tot leven komen als ze aan het schrijven, het schilderen of het componeren zijn.
Ik denk dan aan een goede vriend die een eerste beitel slaat in een stuk hout, of een eerste penseeltrek zet op een doek: het magische van een begin. In feite even magisch, maar minder spectaculair, dan het ontkiemen van een zaadkorrel, dan – maar dit is ver gegrepen – het ontstaan van het Universum.
Het is eenzelfde principe dat aan de basis ligt, het ontstaan uit het schijnbare niets, dat dan toch iets moet geweest zijn, want het niets is het niets, en het niets bestaat als het niets. Er was dus, er moet dus, een iets geweest zijn dat in potentie bestond, zoals in de graankorrel die Jules Verne plaatste in de zak van iemand die vijf weken in een luchtballon had gezeten en op een onbekend eiland was terecht gekomen, na een tijd een veld koren kan worden; zoals mijn vrienden in hun prille aanzet een schilderij aanwezig zagen of een beeldhouwwerk, of wat ook, en ik, voor ik begin een blog geschreven zie staan.
Het wonder dat van het ‘creatief-zijnde’ is. Het verhaal dat ik bouwde dat er voorheen niet was, enkel het bestaan ervan in potentie. Nochtans dacht ik te schrijven over het laagje ijs op het water van de vijver, maar ik had het niet in de hand, iemand, iets, vond het overbodig.
En wellicht was het zo.
[1] Four Quartets: East Coker V, Faber and Faber, eleventh impression, March Mcmlviii. Wat van een totaal ander gehalte is dan wat Remco Campert schreef en toch hoog geprezen werd.
|