Waarom is het dat ik enkel schrijven kan over dingen die ‘weird’ zijn - het woord ‘weird’, unconventional, unusual or bizarre - dat doorgebroken is, zoals enkele jaren terug, het woord ‘stalking’ – to stalk, (dreigend) besluipen - is binnen gevallen, ineens bekend door iedereen, terwijl we destijds, toen Izthak Bentov met zijn boek ‘Stalking the wild Pendulum’ in 1978 verscheen, er maar enkele wisten wat ‘stalking’ wel betekende en Bentov er enkel een onschuldig besluipen in zag, maar zeker geen bedreigend.
‘Stalking’ vandaag is bedreiging geworden, een besluipen van het slachtoffer met kwade bedoelingen. Er zijn er voorbeelden van voldoende opgedoken om het woord in een klap af te zonderen als gevaarlijk, terwijl voorheen ‘a stalker’ iemand was ‘who stalks animals’, die dieren besloop. Aan het besluipen van personen werd in het ‘Oxford advanced learner’s dictionary, 4th edition van 1989’ nog niet gedacht, wat dan vandaag een grote specialiteit geworden is.
Nu, dit terzake, het is me duidelijk ik schrijf over ongewone dingen, ongewone voorvallen, ongewone toestanden waarin ik me bevind, en zelfs bevind ik me in gewone toestanden ik beschrijf er het ongewone erin. Dit is geen gave, dit is een zijn, een ingesteld zijn – ‘ingesteldheid’ vind ik niet bij Van Dale – een misvorming die me in deze dagen, duur kan te staan komen als het er op aan komt te oordelen over wat ik schreef of waagde te schrijven.
Het is vandaag niet of morgen, dat dit ingesteld zijn op wat ‘weird’ is, zich zal wijzigen, al wou ik wel, al wou ik wel kunnen schrijven over gewone dingen, zonder er het bijzonder karakter van te belichten, zonder me te verliezen in bespiegelingen die maar al te ver dragend zijn. Maar ik wou heel wat en blijf maar willen. Ik ben, in de loop der jaren een eenzame boom geworden in een eenzaam, weliswaar vreedzaam, landschap. Als men me als dusdanig benadert is alles OK, als men me benaderen wil als een boom in het bos, dan ben ik a lost man, ben ik een eenzaat, een kluizenaar in de woestijn en dan ook is het beter dat ik zwijg.
Ik voel me vandaag, nu de bergen me overvallen om, ik weet niet welke reden, als de oude, vreemde Joodse dame, die zich opgesloten houdt, of hield, in een chalet gelegen op de bomengrens op 2000 meter hoogte en niet meer naar beneden komt of kwam en geholpen wordt voor haar hout en boodschappen door de scouts van het dorp, zo lang die er nog zijn.
Die wakker geworden met de chouka’s en de eksters, met de eekhorens en de reeën, haar dag doorbrengt met na te denken over wat haar, op alle ogenblikken in haar leven, is overkomen.
Eenzaam als boom, en schrijvend, geconfronteerd met mezelf, in een eenzaam landschap, ben ik als deze dame, die de laatste dagen niet uit mijn gedachten is geweest, wiens plaats op de bomengrens, ik innemen wou om me te louteren, me te zuiveren van al het ‘weirde’, het ongezellige, het bevreemdende dat me overkomen is in mijn leven, om over te houden, een puurheid die ik altijd heb nagestreefd maar zelden heb ontmoet in mij.
Het drama is dan wat ik wel heb ontmoet: woorden, te veel om goed te zijn.
|