‘Verhalende non-fictie zit overal in de lift’, schrijft Pascal Verbeken in de Standaard van 17 november en citeert als voorbeeld, het Franstalig tijdschrift ‘Wilfried’ (www.wilfriedmag.be).
Ik heb altijd fictie gemeden in mijn geschriften, indachtig zijnde wat op een dag een dame uit de Valais me had toevertrouwd – ze had een deel van haar leven doorgebracht in de Argentijnse pampa’s – dat het leven al genoeg roman was en dat het overbodig was er nog een aan toe te voegen. Ze was dus gestopt met het lezen van romans, wat ik op dat ogenblik ook aan het doen was en ik enkel nog boeken las waarin het filosofische de bovenhand had op het verhalende. Een regel die ik altijd getracht heb te volgen. Wat dus fictief is of zou kunnen zijn bij mij, is er omwille van de filosofische gedachte die ik beklemtonen/uitdragen wil.
Achteraf kan ik er aan toevoegen dat het fictieve, het zoeken naar omstandigheden, me niet zo goed ligt, dat ik geen romanschrijver ben en dat, wat ik heb vooropgesteld, ook een excuus kan zijn. Elke vogel zingt zoals hij gebekt is, is in elk geval zeker toepasselijk op mij.
Maar ik beken dat ik in een zekere mate gerustgesteld was toen ik las wat over het verhalend proza werd gezegd. Het paste in mijn kraam en het sterkte me in de manier waarop ik mijn gedachten blijf verkondigen. Of ik het bij het rechte eind heb is een andere zaak, maar het is niet aan mij hierop te antwoorden. Wat ik in elk geval wel betracht is literatuur te schrijven, dit is het enige doel dat ik voor ogen heb en ik vermoed dat er heel wat andere zijn die dit beogen.
Het is de sterkte van een Stefan Hertmans en nog meer van een Noteboom, dit zijn de weinige schrijvers waar over ik iets te zeggen heb. Veel verder ben ik de laatste jaren nog niet geraakt, mijn tijd van werken/lezen beperkt zijnde, omdat het leven een grote ingetogenheid geworden is, meer dan een leven van daden en handelingen. Dit alles, reflecteert zich in wat en waarover ik schrijf.
Hiermede schend ik eens te meer mijn privacy, leer je me beter kennen indien dit nog zou nodig zijn. Aldus ook, zit ik opgeschept met vier duizend bladzijden tekst die nergens goed voor zijn; wat van waarde is, is wat vers geschreven staat dat gaat over het nu, de ogenblikken van het zijn, het overige is het voorbije, dat steeds hernomen wordt in het nu en opnieuw opgediend. De man die er achter zit is en die zich wringt en roert in alle posities, blijft onveranderlijk dezelfde. Het is ook over hem dat er te lezen staat in de brieven van 2 Timotheüs 3, 7: ‘steeds maar verder lerend maar niet in staat te komen tot de kennis van de waarheid’.
De waarheid die voor Timotheüs vast stond, maar in volle beweging is voor de mens van vandaag. Zo, we schrijven maar van morgen tot avond tot diep in de nacht, zoekend, al was het maar ooit eens het summum te bereiken. Wat eigenlijk de rol is die ons werd toebedeeld.
De rol van ons bestaan hier op deze wondere aarde.
|