Een paar dagen geleden meende ik te mogen schrijven, over het slapend bewustzijn, de slapende geest, in de steen van Leibnitz. Ik haalde dit uit het dagboek – ‘Fragments of a Journal’[1] - van Eugène Ionesco, waarin ik lezen kon:
‘Is there a universal consciousness? Is consciousness all pervading? Is there a dormant consciousness in stone, as I believe Leibnitz thought? Neither Planck, nor Heisenberg, nor Einstein, nor de Broglie wholly rejects the idea of a universal, cosmic consciousness. There may be some plan, some intention. If there is an intention, there is consciousness. These thinkers do not exclude the idea of a God who would be that consciousness’.
Als deze ‘consciousness’ eigen is aan het Universum, wat ik geloof, dan moet er in elk van de delen ervan, een portie bewustzijn, al is het latent, aanwezig zijn, dus ook in de ronde kei op de tafel voor mij, dus ook in elke sprankel materie of die nu elektron is, quark, of Higgs deeltje.
Is dit belangrijk om weten? Wel als Leibnitz ermee begaan was en als Ionesco dit gaan halen is bij Leibnitz, dan is dit zo, omdat hieruit tal van andere besluiten kunnen getrokken worden die een wereld van verschil kunnen uitmaken wat verleden en toekomst van de mens betreft. We zien het zelfs als een stellingname die op alle gebied overrompelend is.
We hebben altijd uitgekeken – de Bijbel ons dierbaar zijnde – naar hoofdstuk 3 van het Boek Exodus. Mozes, ontschoeid staande op heilige grond in gesprek met God, geborgen in the midst of a burning bush – the bush burning with fire and the bush was not consumed – en God die hem zegt dat hij moet gaan tot de kinderen van Israël. Waarop Mozes antwoordt, vers13: ‘Als ik kom tot de kinderen van Israël en hen zal zeggen dat de God van hun vaders me tot hen heeft gezonden en ze me zullen vragen: ‘What is his name? What shall I say unto them?
En dan komt het vreemde antwoord, en ik citeer vers 14 uit de King James versie:
‘And God said unto Moses, I AM THAT I AM: and he said. Thus shalt thou say unto ,the children of Israel, I AM hath sent me unto you.’ Het is het sleutelwoord in en van het Oude Testament; ‘IK BEN, zend me tot u’.
George Steiner noemt dit in zijn ‘Préface à la Bible hébraïque’[2] : ‘la tautologie, parfaitement intraduisible, (JE SUIS CE QUE JE SUIS ou, peut-être, simplement JE SUIS/JE SUIS) du Buisson ardent.
‘IK BEN’ is maar te verklaren en te begrijpen als ‘ik ben het bewustzijn van al wat was, van al wat is, en van al wat nog komen zal’. Buiten dit bewust ‘zijn’, dat dit van het Universum is, is er niets. Ik weet niet, wie deze diepgaande gedachte, ontschoeid te aanhoren en staande op sacrale grond, gedacht en geschreven heeft. Ik weet ook niet of ze in deze wereld, neigend naar het a-sacrale, ooit nog enige waarde zal krijgen. Maar voor mij, is het ‘I AM/IK BEN’, komende van ‘the consciousness of the Universe’, te begrijpen.
Je gaat je niet vervelen als je me blijft lezen.
[1] Eugene Ionesco: ‘Fragments of a Journal’, translated from the French by Jean Stewart, Ed. Paragon House, New York, 1990. [2] George Steiner: Préface à la Bible hébraïque’ Bibliothèque Albin Michel, Idées, 2001, traduit de l’anglais par Pierre-Emmanuel Dauzat.
|