Je schrijft maar, je tekent op wat je ontmoet, alsof je door een landschap wandelt, alsof je op weg bent naar Compostella. En je voelt je goed. Je hebt zelfs een deel van het geschrevene gebundeld; je hebt het voorgelegd en je vertelt zelfs dat je je bundel hebt doorgegeven. En het gebeurt dat en een vriend je zegt - en je weet volmondig dat hij gelijk heeft - dat wat je geschreven hebt, te lankmoedig is, te teer, te effen, zoals de golven van de zee die aanspoelen in een eender ritme over het strand, zich terugtrekken en wederkeren, aanhoudend, dagen lang, met nu en dan even wat trager of een tikje heviger, donkerder zelfs, een doek van Van Saene. Maar geen dramatiek erin, geen opvallende dingen, geen sensatie verwekkende gebeurtenissen, geen verkrachtingen, geen moorden, geen bed histories. En dat dus je kansen heel matig liggen, zelfs nul zijn.
En nochtans wat je vertelde was diepgaande als je beweerde dat de God van de Bijbel, vandaag de God van de Nieuwe Fysica geworden is, dat we Hem duidelijker bereiken en bepalen kunnen via zijn atomen en elektronen en zwarte gaten, via de miljarden sterrenstelsels die er zijn, dan via wat geschreven staat in wat het Oude Testament maar is, in wat de Geschriften omheen dit Oude Testament maar zijn.
Niet dat die Bijbel niet nodig is geweest; niet omdat de werken van de Kerk die er uit zijn voortgevloeid niet belangrijk zouden zijn geweest om de grond te effenen, het landschap uit te maken van waaruit die Nieuwe Fysica is opgestaan. Neen, wat was is een lange voorbereiding geweest en wat nu is, is het begin van een nieuwe periode deze van het nieuwe landschap waarin we worden afgezet om er voortaan te zijn en te leven. Hoe weten we nog niet maar de vooruitzichten zijn mateloos en vooral zijn bevreemdend.
Wie bracht ons zo ver? Is het de mens zelf geweest die dit alles gevonden heeft en blootgelegd, of, en hier grijp ik naar het sensationele van mij – wellicht ook van anderen - is het de geest van de Kosmos, aanwezig in de mens, die er de aanstoker van is?
Of anders gezegd is het, het evolutionair karakter van de kosmos, blootgelegd door Charles Darwin, die er aan de basis van ligt, die ons de weg heeft getoond?
En een andere vraag die door de eerste belicht wordt, waarom zoeken we, waarom creëren we, waarom willen we steeds maar verder en verder reiken, meer en meer te weten komen, wat betekent, dichter en dichter, het beeld dat we zouden kunnen hebben van God te naderen. Alsof dit de hoofdbedoeling zou zijn?
We komen van heel ver, we komen van de man en zijn hand in de grotten van Lascaux, en de weg die we nog af te leggen hebben is nog heel lang. Maar er is progressie en deze houdt niet op, we dringen verder en verder het hart van de materie binnen, het hart van het Universum binnen. We weten niet waar dit stoppen zal, evenmin of het ooit stoppen zal, we zijn op weg naar het oneindige dat er te kennen is, te voelen, te weten is. En wat meer is, we groeien er naar toe, er wordt voor gezorgd omdat het ingebakken zit, niet zo zeer in de genen van de mens maar wel in de genen van het Universum dat we allen zijn.
Ik heb gezegd, ik heb geschreven, weerleg me, opdat ik weten zou.
|