Wat de dagen voor mij gemeen hebben is dat ik schrijven moet, dat ik ademen moet al schrijvend, om mijn dag te beginnen. Soms gaat het simpelweg, soms is er een aarzeling die lang blijft. Je denkt dan hoe het geweest is de vele dagen die er zijn aan voorafgegaan en je weet dat je er wel komen zult, al besef je nog niet hoe, ook niet waar je eindigen zult.
Waarom het beeld er is, of van waar het komt weet je evenmin maar, in je herinneren zie je het beeld terug van die bewuste nacht toen je werd binnengeleid in een ruime stofferige kamer met de wand achteraan, vol boeken en nog boeken, gestapeld op een rek of ernaast op een hoop, gestapeld tot in het nok. Wat je nog nooit had gezien en wat je nooit meer vergeten zult. Ook, omdat er van jou toen een foto werd gemaakt met die boekenmassa op de achtergrond, een foto die een vriend van een vriend heeft uitvergroot tot een foto die evengoed een schilderij kon zijn.
Elk boek dat er ligt, in zijn rek of gestapeld is het beeld van de vele dagen dat je begaan bent geweest met het optekenen van je gedachten. En er zijn er heel wat geweest. Je kunt er nog naar terug gaan, vooral dan deze die er staan als blog. Deze in je dagboeken liggen moeilijker, omdat ze met de hand geschreven staan en het beeld van de letters die woorden vormen een rem is voor de lezer ervan. En ook, de inhoud ervan, als je ver terug gaat in de tijd, is meer een pijn dan een vreugde. Je wenst niet herinnerd te worden aan de persoon die je waart en niet aan de omstandigheden van toen. Het liefst zou je alles geborgen willen houden, een gesloten massa, zoals de gestapelde boeken een gesloten massa zijn, want niemand is er om een ervan op te rapen en te openen.
Wat er met de dagboeken gebeuren zal weet ik niet. Zeker niet of iemand van de kinderen zich erover ontfermen zal om deze, bewaard op zolder in wat kisten, generaties ver over te dragen, als ze onontcijferbaar zullen geworden zijn, en misschien enkel nog als een archaïsche rariteit getoond zullen worden, misschien zelfs als kunststukken in een glazen kast uitgestald.
Ikzelf maak er me geen illusies over. Ik heb al lang begrepen, telkens ik het aandurf erin te bladeren dat het heel mager is wat ik erin tegenkom. Weliswaar is het zo dat wat er staat de voedingsbodem is geweest van wat ik vandaag breng en blijf brengen.
Ik ontmoet erin, zelfs als ik dertig jaar terug ga, des bribes d'idées de ce que je raconte maintenant, jour après jour. Flarden eruit die hernomen werden, beter geschikt en aangevuld met nieuwe gedachten voortvloeiend uit de vorige. Zoals de Ecclesiasticus het al lang geleden wist, er is, wat mij betreft, niets nieuws onder de zon. Ik verkondig nog steeds, wat ik altijd heb gedacht, licht of soms zwaar gewijzigd maar telkens vertrekkende van uit een zelfde bron.
In welke mate verschil ik dan van een vriend schilder, wiens tentoonstelling ik gisteren, of was het eergisteren bezocht om vast te stellen dat hij ook 'vastgeroest' zit in zijn landschap van vroeger, het landschap dat terug gaat naar zijn jonge jaren en dat hem nog altijd bezielt, zoekend naar een nieuwe vorm ervan, een nog meer subtiele vorm ervan. Een subtiliteit die steeds maar verder reikt en riskeert uit te monden in een landschap waar amper nog iets op te merken valt: uiterste soberheid wat de kleuren, en de verf (het kleursel) betreft, uiterste verfijning in het detail van zijn onderwerp. Als hij verder gaat komt hij uit op een doek waarin enkel de kleurenmassa belangrijk wordt.
Zo gebeurt het ook bij mij, ik verfijn en blijf verfijnen wat ik vroeger geschreven heb. Ik volg hem dus, ik ben zijn evenbeeld maar dan met andere middelen.
Het wordt tijd, hoog tijd, ook voor hem, dat we ons smijten.
|