'Je cherche toujours à communiquer quelque chose d'incommunicable, à expliquer quelque chose d'inexplicable, à dire quelque chose de ce que j'ai dans la moelle et qui ne saurait être vécu que par elle...' (Franz Kafka: 'Le Cercle de Prague', Patrizia Runfola. Editions Gallimard, 1992).
Ik lees dit en weet dat dit, in mijn blogs, heel dikwijls het geval is, dat ik tracht iets te zeggen dat niet kan gezegd, niet kan medegedeeld worden omdat wat ik zeggen wil, van uit het merg van het Dasein komt.
Het is ook, omdat ik altijd getracht heb literatuur te schrijven van de hoogste plank. Getracht, zeg ik, en blijven trachten ben om die droomhoogte te bereiken. Ik stel me natuurlijk vragen bij het resultaat, maar, zoals ik onlangs schreef aan een vriend beeldhouwer, wiens moed in de schoenen schoof als hij de lovende woorden hoorde van Stefan Hertmans over het werk van Koenraad Tinel in het Abtenhuis te Geraardsbergen; als hij de even lovende recensie las van Hans Cottyn in De Standaard van 15 september - vooral dan als hij constateerde dat het diametraal stond tegenover het werk dat hij presteerde - ik hem toen wees op wat ik keer op keer herhaal, komende uit de Bhagavad Gita en overgenomen door T.S. Eliot: 'For us there is only the trying, the rest is not our business.'
Ik denk dat het zo is, ik denk dat je, je als kunstenaar 'smijten' moet - het woord is van Christine Hemmerechts - doen en niet omzien. Als ik een paar dagen terug het had over het zigeunermeisje die de lijnen in mijn hand had ontcijferd, dan wou ik dat het gebeurde in Fucine, en niet, meer dan een halve eeuw geleden, in de Nieuwstraat in Brussel, toen we, een kleine groep collega's, op Goede vrijdag, te biechten zijn geweest in de kapel in die straat.
Want literatuur is totale vrijheid, is, wat is of wat was, vastgrijpen om het voor te stellen zoals het had kunnen zijn, breed uitgestreken, in een totaal ander perspectief geplaatst, opdat het zich vastankeren zou in de geest van wie je leest, en, niet alleen bij hen, maar ook bij jou, zodat je, je wensen begint te zien als een realiteit en al wat er uit die wensen voortkomt wilt zien als reëel.
En dan de keren dat ik opstijg, dat ik verdwijn in mijn woorden om te verklaren wat niet te verklaren is, dan is het omdat ik ben opgestaan uit het irreële dat voor mij het reële geworden is. Dit is het geval van elke kunstuiting, ook deze van Koenraad Tinel, ook deze van de vriend in kwestie: het betreden van het landschap van het irreëel reële, want de wereld is ontoereikend om het onzegbare te zeggen. En het is in het onzegbare dat we ons dompelen willen om er uit te voorschijn te komen als een feniks die er was zonder er te zijn.
Kafka was zo ingesteld, elke kunstenaar is zo ingesteld, zo niet verdrinkt hij, blijft hij gestabiliseerd in de aarde, levenloos, ademloos. Ik heb die plaats altijd willen schuwen, ze voldeed me niet, ze was te weinig zeggend. Ik weet nu, als ik me bezig zie, dat ik er ben aan ten onder gegaan, is het niet volledig, ten dele dan toch.
En, à propos Tinel en de boot van Charon en zijn lading. Er waren in die boot ook reizigers die op weg waren naar hun Arcadia, om er maar vier te noemen, Homeros, Ovidius, Sophocles - Antigone van hem is meer dan een vriendin - Vergilius. Hij had de lading van de boot met wat meer respect kunnen behandelen, om maar te zeggen, dat Tinel's kunst mijn honger niet stilt, me niet voldoet. Hij is iemand die het schone vreest en aan die heb ik een hekel, want, en dit is de hoofdreden, je kunt er noch een beschaving op bouwen, noch een eruit distilleren.
|