Ever learning and never able to come to the knowledge of truth (2 Timothy 3,7: King James' Bible)
I
'We waren niet oud,
We waren niet oud, al waren we van jaren.
De zee zij was van eeuwigheid, onaangeroerd, almachtig, en wij, bijwijlen erin opgenomen, meegesleurd in overmoed om jong te zijn en intenser te gaan leven.
We waren niet oud, maar ondefinieerbaar waren we, zoals van de golf het bewegen is.
We waren in die dagen, van einder tot einder zo ruim, zo onvergankelijk, zo licht om op te stijgen en al te weten wat er geweten moet om niet te vergaan van onbenulligheid.
Hoe goed het is er neer te zitten, te lezen en te schrijven, van morgenlicht tot avondrood, welke woorden ook, of ze gelezen of ze niet gelezen, ze staan er gebrand, alsof van alle zaken het woorden zullen zijn die blijven.
We waren niet oud, al waren we van jaren.
II
De dag is niet veel.
De dag is niet veel, als je niets te schrijven hebt, niets te verhalen over wat het uur je bracht, zelfs al was er niets.
Als je niet bent opgestegen, al was het maar een korte tijd, tot in de hoogste luchten.
Als je niet, zoals Pessoa, wat woorden nagelaten hebt op wat blaadjes en opgeborgen in een plaats waar niemand komen kan, toch niet de eerste jaren.
Omdat de zee je adem is, doorstroomd, dooraderd met het licht van zon en maan, de zee je antwoord is.
Omdat de zee verschillend van de aarde is, zich wijzigend steeds en altijd identiek, gekoesterd en bezeten en toch ongetemd gebleven.
Omdat, als er één plaats je inspiratie is het wel de zee zal wezen. Zo is de dag niet veel als de Muze je niet bezoeken komt om dingen te verkondigen die zee en luchten waardig zijn.
Als je, je steeds maar weer herhalend, niet bereiken kunt dat vleugje poëzie dat je verheffen zou.
Want de dag is niet veel als je niets te schrijven weet.
III
Veel tijd zullen we niet meer kennen.
Veel tijd zullen we niet meer kennen om te herlezen wat we eens geschreven hebben. Omdat het veel is dat we schreven en te kort de tijd die ons nog rest.
Alsof we, om te kennen wie we zijn nog weten wilden wat werd opgetekend. Teruggaan wilden naar de plaatsen waar we waren om te weten hoe we hebben liefgehad.
Alsof er lijn noch pijn zou zijn in wat we schreven jarenlang, en blad na blad ons niet gewijzigd had, gevormd wellicht tot waar we aangekomen zijn.
Zo : ‘Dimmi maestro, dimmi signore’,Zeg me, Dante, wat je heden ons van God vertellen zou, want deze vraag kunnen we niet laten, waarom we weten het niet, het zit geankerd.
Al komen we er niet verder mee, al trachten we zijn naam te lezen in al wat er te lezen staat, zijn stem te horen in al wat Hij verborgen houdt.
Alom is stilte en laat het zo, we komen.
|