Zo zul je nimmer vooraf weten wat je hand zal schrijven als je zitten gaat en de galm er van een oude Bijbel op de tafel is, ook van de stenen die je raapte in de bergen, door weer en wind gehouwen, door de tijd, na Leibnitz gelezen.
En zo vlug de morgen weggeschoven, de deemstering, de nacht gekomen en in Jobs vergeelde woorden er vernomen dat de adem van d’Almachtige ons het leven gaf.
Al zegt ons niets of niemand met enige zekerheid wie die Almachtige is, een immanentie toch, een bron van spetterend licht, waar we wonen, zelfs al zien we het niet:
Een oorsprong die bestemming is, maar zo geweten dat ons de eeuwigheid is toegemeten.
Als dit zo is, en zo zijn zal het zeker: kap dan, zoals je netels kapt, het stupide vers: ‘je bent uit stof en tot stof keer je terug’, uit Genesis weg,
Want dit hoefde niet, voldoende is geweten dat dit lichaam van atomen is, van quarks, en ook dat er gelezen moet, zo leerden Fabre en Nothomb en dit geloven we:
‘Je bent uit geest en tot geest keer je terug’.
De ene zin die zinnig is.
*
Verantwoording:
Al wat ik schreef en nog schrijven zal is hier van doordrongen, het is mijn geloof in de geest die van het Universum is. Leibnitz wist dit maar al te goed en in dit verband citeer ik Eugene Ionesco[1], die in zijn ‘Fragments of a Journal’ volgende tekst tussen haakjes plaatste, ergens in of omheen zijn toneelstuk ‘Le Roi se meurt’:
(Is there a universal consciousness? Is consciousness all pervading? Is there a dormant consciousness in stone, as I believe Leibnitz thought? Neither Planck, nor Heisenberg, nor Einstein, nor de Broglie wholly rejects the idea of a universal, cosmic consciousness. There may be some plan, some intention. If there is an intention, there is consciousness. These thinkers do not exclude the idea of a God who would be that consciousness)’.
Een ‘kosmisch bewustzijn’ aanwezig in de steen van Leibnitz, zoals dit aanwezig moet zijn in de vierhonderd mini-minimale deeltjes van Feynman (blog van 21 aug.), misschien zelfs, zijn deze deeltjes geest en zijn wij méér geest dan materie. Of, als er een bewustzijn aanwezig is in het Universum, dan is een deeltje van dat bewustzijn ook aanwezig in de mens. Misschien is dit Bewustzijn het Universum zelf?
En dan, wat ik hoger zegde, luister ik naar de vertaling van Paul Nothomb in zijn ‘L'Homme immortel’ van 1984, en ver voor hem, deze van Fabre d'Olivet in zijn ‘La Langue hébraïque restituée’ van 1824, die een totaal andere gedachte vooruit schuiven. Beide schrijvers zijn van oordeel dat onze oorsprong geest is en niet stof en dat we keren zullen naar die geest:
Dat ik enkel en alleen van stof zou zijn, geloof ik niet. Ik zal blijven geloven dat ik van geest ben. Het zal in dit geloof zijn dat ik dit oord verlaten zal.
[1] Eugene Ionesco: ‘Fragments of a Journal’, translated from the French by Jean Stewart, Ed. Paragon House, New York, 1990.
|