Ik had het onlangs over ‘Bereshit bara elohim’, de drie eerste woorden van de Bijbel, waaruit wat het westen betreft, alles is ontstaan; ik had het over de Elohim die hemel en aarde geschapen had, dus ook en dan zeker, de kern van het atoom, waar Richard P. Feynman over uitweidt in zijn boek over QED[1]:
To find out more about what holds the nuclei together, many experiments were made in which protons with higher and higher energies were smashed into nuclei. It was expected that only protons and neutrons would come out. But when the energies were sufficiently large, new particles came out… It soon became clear that the number of particles in the world was open-ended, and depended on the amount of energy to break apart the nucleus. There are over four hundred such particles at present. We can’t accept four hundred particles; that’s too complicated!
Feynman, in de eerste plaats, was begaan met wat er is van het wezenlijke: zijnde atomen en subatomaire deeltjes, zijnde het materiële aspect ervan, maar wat belangrijker is, dan toch voor mij, is te weten wat er aanwezig is aan ‘kennis’ binnenin elk van die vier honderd verschillende soorten deeltjes – en er zijn er misschien meer - om te zijn en te doen wat moet gedaan. Pas daar begint mijn probleem.
Aldus, als ik hierover schrijf, en Feynman was vandaag mijn aanleiding, dan is het over wat er binnenin het atoom, binnenin de quark, binnenin het minimaalste deeltje, gaande is. En, nimmer heb ik ontkend dat het leven erin, de energie erin, de kennis erin, dat het dit is dat me bezig houdt, het element of de factor die ik God zou kunnen noemen, maar dan een God die geen nood heeft aan enige ceremonie of gebed. Hij Is wat is, Hij is het Zijnde!
Eigenlijk zou ik wijzer moeten zijn. Eigenlijk zou het voldoende moeten zijn - zoals dit voor velen het geval is - te zeggen dat er iets is binnenin het atoom, en aldus die God, die voor velen dood is, uit de weg te gaan, atheïst te zijn en het te houden bij ‘iets-dat- onzichtbaar-is’. Echter, en dat zeg ik tot allen die zich atheïst noemen of zich voordoen als dusdanig, als het Onzichtbare er IS, dan is het er, en dan wil ik een poging doen het te benaderen al was het maar door het te noemen. Zo, ik blijf me situeren dag in dag uit, in het domein van het Onzichtbare, het domein van ‘le dedans des choses’ waaruit alles is ontstaan en alles blijft ontstaan. Door dringen tot wat onzichtbaar is, is een blijvende noodzaak voor mij omdat het, het begin van alles is, omdat het mijn begin is en vooral, omdat het ook mijn einde zal zijn. Ik kan me in geen betere handen bevinden.
Ik zeg je nog, dat ik gelukkig ben dit geschreven te hebben, zelfs al is het een herhaling in andere woorden, van wat ik reeds ettelijke malen geschreven heb.
[1] Richard P. Feynman: ‘QED The strange theory of Light and Matter’, Penguin, 1985. Pag.132.
|