Het valt me op dat er lezers zijn die hun dag schijnbaar beginnen met me te lezen. Ze lezen me en dit op het ogenblik dat ik aan de tekst aan het werken ben die ze de dag erna zullen lezen. Er is dus tussen hen die er zo vroeg zijn en mezelf, een band die dieper gaat, alsof ik via hen mijn inspiratie opdoe; alsof ik inga op en gebruik maak van de reactie die mijn blog bij hen heeft opgewekt. Het geeft me bijna een zekerheid dat ik, zo lang ik gelezen word, niet zal stil vallen. Het is dus na al die jaren zo ver gekomen, dat ik je, als lezer, als vriend meer en meer nodig heb want jullie zijn het die me wakker houden, tot laat in de nacht, en me wekken, vroeg in de morgen, meestal voor het licht opkomt.
Ik schrijf dan terwijl stilaan de dag zich opent, de planten kleur en leven krijgen, de geluiden van de straat duidelijker worden en al wat ik zie of hoor woorden zijn die ik maar te nemen heb; woorden die lijk bladeren zijn, die vóór de herfst – hij is er vroeg dit jaar - naar beneden dwarrelen een zerpe geur aan losgekomen sappen die ons niet meer verrast, zoals van mijn woorden.
Aldus wordt elke dag begonnen en ingekleurd met jullie allen als bron; is het zo ver gekomen dat ik niet meer schrijf om te schrijven, maar in een zekere mate om me een te voelen met elk van jullie afzonderlijk; om er te zijn als het centrum van jullie allen die me omringen met hun belangstelling, en ik er, wat ik hoop, sta als een verre vriend, een warmte, als iets dat een bijzondere inhoud geeft aan je dag. Dit is het gevoel dat ik ken en meedraag mijn dagen in. Ik stel me dikwijls de vraag hoe grote schrijvers zich voelen als ze aan het werk zijn, of ze, naast aan wat ze schrijven ook denken aan hun lezers, hoe deze hen lezen zullen. Ik zelf denk er voortdurend aan, ik heb langzaamaan een beeld van velen onder jullie. Ik schrijf met dit beeld in mij en voor mij. Ik zie je bezig als je me opzoekt, als je me leest en weet dat ik jullie zeker niet ontgoochelen mag, dat ik jullie verbazen moet, al was het maar door mijn standvastigheid er elke dag te zijn voor jullie.
Er naast, of er boven op, zijn er de mails die ik ontvang nu en dan, zijn er ook hun blogs; ben ik verbaasd, dan toch van een onder jullie, over de lengte ervan, over de jarenlange studie die het gevergd moet hebben, handelend over een onderwerp dat me aan het hart gelegen heeft en nog ligt: de band Akhnaton - Oedipus, die ik ook ooit al in het breed behandeld heb, hoewel ik niet wist/weet of hiervoor de dag van vandaag nog enige interesse bestaat.
Anderzijds maak ik geen opmerkingen aan een vriend die me schrijft dat hij op een namiddag twee emmers weidepaddenstoelen geplukt heeft, wat eigenlijk vreemd overkomt want het is niet in de namiddag dat je op zoek moet naar paddenstoelen, maar vroeg in de morgen, het liefst heel vroeg als ze zich nog niet geopend hebben en ze aldus hun wilde parfum nog voluit bezitten. Hij doet er eigenlijk goed aan dit onderwerp gedekt te houden voor mij, er zijn morgens genoeg geweest dat ik, als knaap, met vader, de weiden afliep, een spoor achterlatend in het bedauwde gras om dan plots de zon te zien opkomen boven de horizon, een brede band licht, het gras besprenkeld met kleine diamanten.
Beter dus, gezien mijn vele jaren, niets meer te vertellen over het aflopen van de weiden op zoek naar paddenstoelen. Het voorbije weegt al zwaar genoeg.
|