Kun je in het morgenlicht schrijven over de avond, over de nacht; kun je vrolijk zijn als alles tegenslaat en kun je schrijven als een jonge man als je op leeftijd bent? Of nog, heeft dit alles wel belang eens je aan het schijven bent, een ander persoon geworden, deze binnen in jou, je dubbelganger in vele aangelegenheden?
Het kan allemaal, je bent wat je onderwerp betreft, de persoon die je zijn wilt, oppermachtig, todopoderoso. Niets staat je in de weg, je haalt je beelden, je woorden, je daden uit je omgeving die zowel morgen of avond kan zijn, je neemt er plaats middenin en je kijkt wat er gebeuren kan, ineens of uitzonderlijk voor een lange tijd.
Je staat voor een bos dat je betreden gaat. Je aarzelt nog omdat het een vreemd bos is, een bos opgedoken uit een kronkel van de weg, donker, schijnbaar ontoegankelijk, alsof het sedert jaren niet meer betreden werd want de weg erin, als die er ooit was, is overgroeid met netels en bramen en een afgeknakte boom dwars erover. Maar je wijkt niet, je stapt over de bijna vergane stam, voor het eerst sinds lang, met een bonzend hart. Eiken, beuken, ceders, breed en hoog, een kastanjelaar er tussen, een opgeschoten berk. Je dringt verder het bos in, de diepe geur van humus en vergaan. Je weet dat je op een heilige plaats bent, je las erover, dat God, als Hij is, de geest is van het bos, dat Hij hier tegenwoordig is. Je voelt het trouwens, er is bezieling, de bomen hebben je aanvaard omdat je alle gedachten van jou hebt afgezet en je hart is als het hart van hen, open en toegankelijk voor al wat van het leven is. Je er-zijn, je erin opgenomen zijn, is je gebed, is je overgave in het geruis van de wind in de wemelende bladeren hoog boven jou, dat hoorbaar moet zijn tot in de blauwe luchten waar in dag en nacht de sterren staan en de planeten schuiven in hun baan om de zon.
Mijn vriend, hoe klein je bent, hoe nietig als je opkijkt, als je ziet hoe de bomen er staan, roerloos als in gedachten, maar je weet van hen dat het gezellen zijn, dat ze alles weten wat er met jou gebeuren zal. En er gebeurt wat er gebeuren moet, je komt aan in een open plaats met vijver, biezen en irissen en de weerspiegeling van al wat is en nog niet is, en omgekeerd, een oude stenen bank begroeid met mos en tekeningen van lichen, waar je neer gaat zitten, weerspiegeld. Je zit er als een klein afgodsbeeld van een vroege beeldhouwer die er ooit langs kwam, zo ben je er van alle tijden die er waren en van alle tijden die nog komen zullen, want je zult hier blijven, de wereld als die er nog zou zijn is nu van andere levens, van andere te gesloten tijden. Het bos heeft zich om jou gewikkeld, je zit er, als in een cocon vol leven zit je er. Je zult er verblijven in deze toestand en niet vergaan, versteend als je bent, in boom omgezet, herboren in het ontstellende dat van het leven is: wind en aarde en licht dat je voedsel is en de warmte van de zon je adem. Je zult hier nog lange blijven en wortel schieten, misschien.
We zullen na eeuwen eens komen kijken hoe het staat met je metamorfose, opdat we erover schrijven kunnen, een mens van vlees en bloed die boom geworden is in het bos van zijn verbeelden.
|