Het is de man die schrijven gaat die opstaat met het eerste licht, de andere bleef achter in het bed. Dit is het gevoel dat ik overhoud, het gevoel van een dubbele persoonlijkheid: een actief man die tracht recht te blijven en een ander die de leeftijd van het lichaam draagt en volgt tegen wil en dank. De actieve zit er de ganse dag, hij denkt, hij werkt, hij schrijft altijd, tot ook hij het te moeilijk krijgt en neerliggen moet, maar dan nog is hij bezig met wat hij schreef of wat hij nog te schrijven heeft. Het is en het blijft een soort obsessie voor hem, die het normale overschrijdt en hij weet het. Hij weet ook dat hij te weinig slaap laat aan de andere, dat hij hem opjaagt, er alles uithaalt wat er nog uit te halen is, dat hij onverbiddelijk is.
De niet zo actieve ondergaat, weet al lang niet meer wat het is rond te lopen met een gerust gemoed zonder lastig gevallen te worden door de actieve, maar hij stelt er zich in, vooral omdat deze zijn ouder worden opvangt en verlicht, draagbaar houdt.
Hij denkt dan onvermijdelijk aan Cervantes en hoe deze het ouder worden opving, ook door het zichzelf vergeten en op te gaan in de man in hem die na zijn Don Quijote, novellas, schrijven bleef tot de verlossing erop volgde. En hij kent er andere, Christian de Duve bijvoorbeeld die uit de vermoeidheid van het zijn is gestapt, om een totaal andere oord te betreden, een oord waarvan niets bekend is, maar dat er toch zijn moet, want het is uit die plaats dat hij is opgestaan, een plaats die zich veruitwendigde precies op het ogenblik van de bevruchting van de vrouwelijke eicel; het ogenblik waarop alle geheime – en daarom sacrale - krachten eigen aan die plaats, overgingen in de eicel die Christian de Duve worden zou, en hij aldus geladen met en gedragen door die krachten leven zou. Later, als het omhulsel ervan dat zijn lichaam was, afsterven zou, had dit niet de minste betekenis; de krachten die het lichaam levend hadden gehouden, zouden zich verinwendigen nu en overgaan naar van waar ze kwamen, zijnde de oceaan van krachten die het Universum was.
‘In my beginning is my end’, zegt T. S. Eliot[1] die me altijd gezelschap houdt, en ik denk dat hij wist wat hij schreef en dit hoog in het vaandel droeg, om te eindigen, regels verder: ‘…I am here / Or there, or elsewhere. In my beginning.’
Waar hij ook is, hij is in zijn beginnen, we blijven in ons begin, eens we eruit zijn ontstaan, is het in dit begin dat we leven zullen en naar dit beginnen dat we keren zullen.
Het is de persoon die opstond voor het eerste licht die dit geschreven heeft, de andere leest het bij het opstaan zoals het altijd gebeurt en is verbaasd over wat er eens te meer geschreven staat, Cervantes, de Duve, Eliot, helpende.
De dag kan beginnen nu, de bakens zijn gezet.
[1] East Coker uit Four Quartets, eerste versregel en laatste die er op volgt.
|